In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2024, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had de bezwaren van de belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt de beroepen en oordeelt dat de inspecteur het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang in bezwaar mocht verhogen met een beroep op interne compensatie. De rechtbank concludeert dat er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat de belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan. De rechtbank vermindert het inkomen uit aanmerkelijk belang naar € 135.278 voor 2016 en € 74.916 voor 2017, en oordeelt dat de inspecteur geen redelijke schatting heeft gemaakt van het inkomen uit aanmerkelijk belang, omdat hij niet heeft beoordeeld of de vennootschap voldoende winstuitdelingscapaciteit had voor een verkapte winstuitdeling. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de uitspraken op bezwaar, met uitzondering van de verzuimboeten.