ECLI:NL:HR:2020:1245

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
19/05002
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie inzake ambtshalve vermindering aanslag inkomstenbelasting en interne compensatie

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen [X] te [Z]. De zaak betreft een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. De Staatssecretaris had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 september 2019, waarin het Hof had geoordeeld dat de op belanghebbende verhaalde loonheffing van € 117.000 mag worden verrekend met de aanslag IB/PVV. Dit oordeel was gebaseerd op de vraag of de Inspecteur een beroep had gedaan op interne compensatie, wat volgens het Hof niet expliciet was gebeurd.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de Inspecteur in hoger beroep zonder voorbehoud had aangegeven dat hij de inkomstenbelasting over het na te vorderen loonbestanddeel wenste te verrekenen met de nageheven loonbelasting. De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof dat de Inspecteur expliciet de term 'interne compensatie' had moeten gebruiken, blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad concludeerde dat het bestreden oordeel van het Hof onbegrijpelijk was en dat de bestreden uitspraak niet in stand kon blijven. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de communicatie van de Inspecteur in belastingzaken en de voorwaarden waaronder interne compensatie kan worden ingeroepen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de verrekening van belastingaanslagen en de rol van de Inspecteur in het proces.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/05002
Datum10 juli 2020
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 24 september 2019, nr. 18/00603, op het hoger beroep van de Inspecteur en het voorwaardelijk incidentele hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 17/2947) betreffende een verzoek om ambtshalve vermindering van de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 9 juni 2020 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2020:584).
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
De Inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014 vastgesteld overeenkomstig de aangifte van belanghebbende naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 158.992 onder verrekening van het daarin aangegeven bedrag aan loonheffing, te weten € 97.144.
2.1.2
In verband met een aandelentransactie is € 117.000 aan loonheffing nageheven van [B] B.V., aan welke rechtspersoon belanghebbende in het jaar 2014 was verbonden als werknemer en voor een deel van het jaar ook als algemeen directeur. [B] B.V. heeft de nageheven loonheffing op belanghebbende verhaald.
2.1.3
Belanghebbende heeft de Inspecteur verzocht de aanslag IB/PVV ambtshalve te verminderen door verrekening van een bedrag aan loonheffing van € 214.144 (€ 97.144 + € 117.000). De Inspecteur heeft dat verzoek bij beschikking afgewezen.
2.2.1
Voor het Hof was in geschil of de op belanghebbende verhaalde loonheffing ten bedrage van € 117.000 als voorheffing mag worden verrekend met de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014, in het bijzonder of sprake is van een als loon in aanmerking te nemen voordeel uit dienstbetrekking, behaald met de verkoop van bepaalde aandelen en de koop van bepaalde certificaten van aandelen.
2.2.2
Het Hof heeft geoordeeld dat de op belanghebbende verhaalde loonheffing van € 117.000 mag worden verrekend met de aanslag IB/PVV voor het jaar 2014.
2.2.3
Het Hof heeft verder geoordeeld dat de Inspecteur niet een (subsidiair) standpunt heeft ingenomen, inhoudende dat hij bij een hoger bedrag aan te verrekenen loonheffing het belastbare inkomen uit werk en woning met een beroep op interne compensatie verhoogt met het voordeel dat in zijn visie is behaald met de aandelenverkoop. De Inspecteur heeft geen expliciet beroep gedaan op interne compensatie en ook overigens niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig aangegeven van die mogelijkheid gebruik te willen maken, terwijl dat gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1227, wel is vereist. Daarom hoeft niet de vraag te worden beantwoord of sprake is van een als loon in aanmerking te nemen voordeel uit dienstbetrekking, behaald met de verkoop van bepaalde aandelen en de koop van bepaalde certificaten van aandelen, aldus het Hof.
2.3
Het middel is gericht tegen het hiervoor in 2.2.3 weergegeven oordeel van het Hof. Het middel betoogt dat in het standpunt van de Inspecteur in hoger beroep herhaaldelijk zonder voorbehoud is uitgedrukt dat de inspecteur de inkomstenbelasting over het na te vorderen loonbestanddeel wenst te verrekenen met de te verrekenen nageheven/verhaalde loonbelasting.
2.4.1
Indien een belastingplichtige in (hoger) beroep een aanslag op een bepaald punt bestrijdt, staat het de inspecteur vrij een beroep te doen op interne compensatie. Zo de inspecteur van die bevoegdheid gebruik wil maken, dient hij daarvan in de procedure echter uitdrukkelijk en ondubbelzinnig blijk te geven. [1]
2.4.2
Het oordeel van het Hof dat aan laatstgenoemde eis niet is voldaan, geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting voor zover dat oordeel erop neer komt dat de Inspecteur in de procedure de bewoordingen “beroep op interne compensatie” had moeten gebruiken. De hiervoor in 2.4.1 vermelde maatstaf omvat niet dat doorslaggevend is of de Inspecteur die bewoordingen heeft gebruikt.
Het bestreden oordeel is onbegrijpelijk voor zover het inhoudt dat een beroep op interne compensatie geen deel uitmaakt van het standpunt van de Inspecteur in hoger beroep. Uit de gedingstukken valt niet anders af te leiden dan dat de Inspecteur zonder voorbehoud tot uitdrukking heeft gebracht dat bij verrekening van de in 2.1.2 vermelde loonheffing ook het loon waarop die loonheffing ziet in de heffing van IB/PVV moet worden betrokken, en dat belanghebbende hiertegen gemotiveerd verweer heeft gevoerd.
Op grond van het voorgaande slaagt het middel.
2.5
De bestreden uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, en
- verwijst de zaak naar het Gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2020.

Voetnoten

1.HR 2 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV1227, rechtsoverweging 4.2.