201705073/1/A3.
Datum uitspraak: 4 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Helmond,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2017 in zaak nr. 16/3846 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 28 juli 2015 heeft het college het verzoek van [appellant] om wijziging van zijn gegevens in de basisregistratie personen (hierna: brp) afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 mei 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.L.S. van der Velden, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 23 maart 2015 heeft [appellant] het college verzocht een op 24 juli 1999 in Tanzania afgegeven uittreksel uit het geboorteregister (hierna: uittreksel I) in de brp te registreren. Ter staving van de echtheid van uittreksel I heeft [appellant] in bezwaar een op 16 september 2015 in Tanzania afgegeven uittreksel uit het geboorteregister (hierna: uittreksel II) overgelegd. Beide uittreksels maken melding van de geboorte van [appellant] en zijn gelegaliseerd door de Tanzaniaanse autoriteiten. Het college heeft verklaringen van onderzoek, nrs. HW 68.15 en 125.778, van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: het Bureau) aan het besluit van 7 december 2016 ten grondslag gelegd. Blijkens de verklaring van onderzoek nr. HW 68.15 heeft het Bureau op 5 juni 2015 documentenonderzoek verricht naar de echtheid van uittreksel I en geconcludeerd dat uittreksel I vals is. Blijkens de verklaring van onderzoek nr. 125.778 heeft het Bureau op 24 december 2015 documentenonderzoek verricht naar de echtheid van uittreksel II en geconcludeerd dat uittreksel II vals is. Het college heeft tevens een brief van 6 april 2016 van de ambassade van Tanzania (hierna: de ambassade) over de uittreksels en een door het Bureau daarop gegeven weerwoord van 4 augustus 2016 aan het besluit van 7 december 2016 ten grondslag gelegd. In beroep heeft [appellant] nog een brief van 9 maart 2017 van de ambassade en vertaling daarvan in het Nederlands overgelegd en heeft het college een daarop door het Bureau gegeven weerwoord van 30 maart 2017 overgelegd.
Het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. [appellant] voert daartoe aan dat eerst ter zitting bij de rechtbank een toelichting is gegeven bij de verklaringen van onderzoek. Verder voert [appellant] aan dat de rechtbank met de bestreden overweging ten onrechte is voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de ambassade, blijkens haar brieven van 6 april 2016 en 9 maart 2017, de uittreksels heeft onderzocht en geverifieerd en te kennen heeft gegeven dat het om onvervalste documenten gaat. Voorts voert [appellant] aan dat het weerwoord van het Bureau op de brief van de ambassade van 9 maart 2017 slechts een herhaling is van hetgeen het Bureau eerder naar voren heeft gebracht, zodat dat weerwoord niet als een inhoudelijke reactie op die brief kan worden aangemerkt.
2.1. De rechtbank heeft onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 21 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3221) terecht overwogen dat een door het Bureau opgestelde verklaring van onderzoek een deskundigenadvies is waarvan een bestuursorgaan in beginsel mag uitgaan. Indien en voor zover een bestuursorgaan een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing, indien de desbetreffende belanghebbende geen eigen deskundigenadvies overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een aangevoerde beroepsgrond beoordeelt of het bestuursorgaan zich overeenkomstig artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht ervan heeft vergewist dat het deskundigenadvies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. 2.2. De verklaring van onderzoek nr. HW 68.15 vermeldt dat na onderzoek van uittreksel I is gebleken dat gegevens in de variabele velden van het serienummer, de datum en het reçunummer zijn weggekrast en met de thans zichtbare gegevens zijn aangepast. Verder is daarin vermeld dat de wijze van aanbrengen van de handtekeningen afwijkt, dat de verschijningsvorm afwijkt en dat de inktstempel van het Tanzaniaanse ministerie van Buitenlandse zaken aan de achterzijde geen legalisatiestempel is, maar alleen vermeldt dat het document origineel is. Gelet daarop, alsmede gelet op het beschikbare vergelijkingsmateriaal is uittreksel I vals, aldus deze verklaring van onderzoek.
De verklaring van onderzoek nr. 125.778 vermeldt dat na onderzoek van uittreksel II is gebleken dat de basisgegevens met een inkjetprinter zijn aangebracht, dat uittreksel II met een typemachine is ingevuld en dat de autorisatie bestaat uit een droogstempel en uit handtekeningen die met behulp van een reproductietechniek zijn nagebootst. Verder is daarin vermeld dat in de rubriek 'Revenu Receipt' onder het getal 1 van het jaartal 2015 de letter o staat, dat onder het getal 6 van de afgiftedatum een ander getal vermeld is geweest dat van het papier is weggekrast en voorts dat de opmaak en afgifte afwijken. Gelet op de technische kenmerken is het document vals, aldus deze verklaring van onderzoek.
Ter zitting van de bezwaarschriftencommissie heeft J. Doornhein, werkzaam bij het Bureau, te kennen gegeven dat de handtekeningen op uittreksel I niet oorspronkelijk zijn, maar met een printtechniek daarop zijn aangebracht. Ter zitting bij de rechtbank heeft Doornhein toegelicht dat de basisgegevens en de handtekeningen op beide uittreksels zijn geprint, terwijl de basisgegevens met een speciale offset machine en handtekeningen met een pen daarop moeten zijn aangebracht. Met het blote oog is moeilijk vast te stellen dat de handtekeningen zijn geprint, aldus Doornhein ter zitting van de rechtbank.
De brief van de ambassade van 6 april 2016 vermeldt dat de uittreksels, beide met serienummer K/7851/82, "have been verified and found to be genuine and are in the Government records as far as registration is concerned" en dat "the legalisation in respect of the documents is also genuine".
Het weerwoord van het Bureau van 4 augustus 2016 vermeldt dat het door de ambassade verrichte onderzoek heeft plaatsgevonden op basis van kleurenkopieën van de uittreksels, zodat de ambassade geen fysiek echtheidsonderzoek heeft verricht en dus niet kan stellen dat de uittreksels echt zijn. Uit de omstandigheid dat bij verificatie is gebleken dat een registratie met serienummer K/7851/82 bestaat, volgt niet dat de inhoud van de uittreksels met de inhoud van het register overeenkomt. Evenmin volgt daaruit dat de registratie daadwerkelijk van betrokkene is. Voor zover de registratie bestaat, kan betrokkene een afschrift daarvan, dat niet de afwijkingen bevat als geconstateerd, opvragen en overleggen. De bevindingen van de ambassade leiden niet tot een ander oordeel, aldus het Bureau.
De brief van de ambassade van 9 maart 2017 bevat algemene informatie over de procedure van legalisatie van documenten in Tanzania en de omstandigheid dat de daarbij betrokken autoriteiten beschikken over een specimen van de handtekeningen van de ambtenaren die gemachtigd zijn om geboortecertificaten te ondertekenen. Voorts beschrijft de ambassade daarin een procedure die volgens haar zou moeten worden gevolgd, indien twijfel is gerezen over de toelaatbaarheid van een door de Tanzaniaanse autoriteiten afgegeven document. In dat geval zou dat document voor kritisch onderzoek aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Tanzania moeten worden aangeboden, omdat de autoriteit van het land waar het document is uitgegeven de enige autoriteit is die de authenticiteit van dat document kan ontkrachten. Voorts is daarin vermeld dat oude documenten met typemachines zijn opgemaakt, omdat toen nog geen computertechnologie werd toegepast. Voorts vermeldt die brief dat de ambassade wenst te herhalen dat de uittreksels onvervalst zijn en dat de legalisatie daarvan echt is.
Het weerwoord van het Bureau van 30 maart 2017 vermeldt dat de handtekeningen op de uittreksels door middel van een reproductietechniek zijn nagebootst en dat op de uittreksels juist een computer-technologische reproductietechniek is toegepast. De bevindingen van de ambassade leiden niet tot een ander oordeel, aldus het Bureau.
2.3. De Afdeling is van oordeel dat in de verklaringen van onderzoek geen aanknopingspunten zijn gelegen voor het oordeel dat deze niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Voorts is de Afdeling van oordeel dat beide verklaringen van onderzoek inhoudelijk inzichtelijk en concludent zijn. De omstandigheid dat Doornhein ter zitting van de rechtbank een nadere toelichting heeft gegeven, doet daaraan niet af, reeds omdat de heer Doornhein ook al tijdens de hoorzitting in bezwaar de onderzoeksrapporten nader heeft toegelicht. De brieven van de ambassade van 6 april 2016 en 9 maart 2017 doen daaraan evenmin af. De Afdeling overweegt daartoe dat de ambassade daarin weliswaar de juistheid van de in de verklaringen van onderzoek vervatte conclusies over de valsheid van de uittreksels heeft bestreden, maar dat de ambassade daarbij is voorbijgegaan aan de in het kader van de vergewisplicht relevante vraag of de in de verklaringen van onderzoek vermelde bevindingen die conclusies kunnen dragen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2883) ziet legalisatie van een buitenlandse document door de autoriteiten van het land van afgifte op de bevestiging van de echtheid van de in dat document voorkomende handtekening en van de bevoegdheid van de functionaris die het document heeft ondertekend, maar behouden Nederlandse autoriteiten echter de mogelijkheid om via het Bureau de echtheid van gelegaliseerde documenten als zodanig te laten onderzoeken en daarover een standpunt in te nemen. Reeds omdat de handtekeningen op de uittreksels zijn geprint en de Afdeling geen aanleiding ziet Doornhein niet te volgen in zijn standpunt dat de wijze waarop deze handtekeningen zijn aangebracht moeilijk met het blote oog kan worden vastgesteld, komt in dit geval aan de legalisatie van de uittreksels geen bewijskracht toe. In het in de brief van 9 maart 2017 door de ambassade ingenomen standpunt over de te volgen procedure bij twijfel over de toelaatbaarheid van een document is evenmin grond gelegen voor het oordeel dat de verklaringen van onderzoek op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Gelet daarop kan hetgeen [appellant] heeft aangevoerd niet tot de conclusie leiden dat het college niet aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. Het betoog faalt.
3. Uit het hiervoor onder 2.3 overwogene volgt dat rechtbank terecht heeft overwogen dat de brieven van de Tanzaniaanse ambassade van 6 april 2016 en 9 maart 2017 niet als deskundigenadviezen kunnen worden beschouwd die afbreuk kunnen doen aan de conclusies van de verklaringen van onderzoek.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Robben
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2018
610.