ECLI:NL:RBZWB:2024:1539

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2024
Publicatiedatum
11 maart 2024
Zaaknummer
AWB 23_8935
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens vermeende fraude

In deze zaak heeft eiser, die sinds 2 februari 2021 een bijstandsuitkering ontving, beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg, die zijn bijstandsuitkering opschortte en introk. De opschorting vond plaats op 22 december 2022, na een interne fraudemelding over eiser. Eiser betwistte de ontvangst van de relevante brieven van het college en stelde dat hij niet op de hoogte was van de besluiten. De rechtbank heeft op 9 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat het college niet aannemelijk had gemaakt dat de brieven daadwerkelijk op het uitkeringsadres van eiser waren bezorgd. De rechtbank stelde vast dat de opschorting prematuur was, omdat eiser pas na de uitnodiging voor een gesprek op 27 december 2022 in verzuim was geraakt. Het college had eiser niet de gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen, wat in strijd was met de wet. Hierdoor was het college niet bevoegd om de bijstandsuitkering in te trekken en de teveel betaalde uitkering terug te vorderen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde de primaire besluiten. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die in totaal € 2.998,- bedroegen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.W. Ponds op 8 maart 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/8935 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.G. Meijer),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college
(gemachtigde: mr. N.C.J.P. Melsen).

Procesverloop

In een besluit van 22 december 2022 (primair besluit I) heeft het college het recht op bijstand van eiser opgeschort met ingang van 22 december 2022.
In een besluit van 27 december 2022 (primair besluit II) heeft het college eisers bijstandsuitkering ingetrokken per 22 december 2022.
In een besluit van 26 januari 2023 (primair besluit III) heeft het college de teveel betaalde uitkering over de periode van 22 december tot en met 31 december 2022 teruggevorderd.
In een besluit van 22 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2024 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser ontving vanaf 2 februari 2021 een bijstandsuitkering naar de kostendelersnorm van een tweepersoonshuishouden. Het college heeft op 16 september 2022 een interne fraudemelding ontvangen, inhoudende dat eiser geld zou ontvangen voor de verkoop van goederen op Marktplaats. Daarnaast is een signaal binnengekomen dat eiser mogelijk niet woonachtig was op het door hem opgegeven adres aan [adres 1] te [plaats] .
In een brief gedateerd op 15 december 2022 en geadresseerd aan eisers uitkeringsadres, wordt eiser uitgenodigd voor een spreekkamergesprek op 22 december 2022. Ook wordt in deze brief verzocht om aanvullende informatie om het recht op bijstand te kunnen beoordelen. Eiser is niet verschenen op het gesprek van 22 december 2022.
In het rapport d.d. 27 december 2022 van het Team Toezicht Sociaal Domein van de gemeente Tilburg staat dat de rapporteur op 22 december 2022 persoonlijk primair besluit I persoonlijk heeft bezorgd op het uitkeringsadres. Daarin is eisers recht op bijstand per 22 december 2022 opgeschort. Eiser is uitgenodigd om de gevraagde stukken alsnog aan te leveren, en te verschijnen op een spreekkamergesprek van 27 december 2022. Op 27 december 2022 is eiser opnieuw niet verschenen. Ook heeft hij de gevraagde stukken opnieuw niet verstrekt.
In primair besluit II heeft het college eisers bijstandsuitkering ingetrokken per 22 december 2022. In primair besluit III is het college overgegaan tot het terugvorderen van de teveel betaalde uitkering over de periode van 22 december tot en met 31 december 2022 tot een bedrag van € 280,10.
In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Wat eiser aanvoert tegen de bestreden besluitvorming
2. Volgens eiser mocht het college niet overgaan tot de bestreden besluitvorming. Hij voert daartoe aan dat hij de brief van het college van 15 december 2022 en het opschortingsbesluit van 22 december 2022 (primair besluit I) niet heeft ontvangen. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze brieven daadwerkelijk op het uitkeringsadres zijn bezorgd, omdat deze niet aangetekend zijn verzonden. Eiser stelt verder dat het college tijdig op de hoogte was van zijn nieuwe adres aan de [adres 2] .
Standpunt van het college
3. Volgens het college is hij terecht overgegaan tot opschorting, intrekking en terugvordering van eisers uitkering. Hij stelt zich op het standpunt dat hij de brieven mocht sturen naar het bij hem bekende uitkeringsadres. Volgens het college komt het voor eisers eigen rekening en risico dat hij de brieven niet heeft ontvangen, omdat hij heeft verzuimd om tijdig zijn adreswijziging door te geven. Het college stelt zich verder op het standpunt dat eiser de ontvangst van de brief van 15 december 2022 niet geloofwaardig heeft betwist. Daarnaast is het opschortingsbesluit van 22 december 2022 persoonlijk door de rapporteur in de brievenbus van [adres 1] gedeponeerd, waarbij een foto is gemaakt. Hiermee is volgens het college voldoende aannemelijk gemaakt dat dit besluit daadwerkelijk is bezorgd.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet kan het college het recht op bijstand opschorten, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt. Op grond van het tweede lid doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen. Op grond van het vierde lid trekt het bijstandsverlenend orgaan een besluit tot toekenning van bijstand in, indien de belanghebbende het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het bijstandsverlenend orgaan de kosten van de bijstand terug voor zover de aanvulling ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.
Relevante rechtspraak
5. Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 augustus 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1562) ter beoordeling of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. Indien de betrokkene het verzuim niet heeft hersteld, moet vervolgens worden nagegaan of hem hiervan een verwijt kan worden gemaakt.
6. Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit of een ander rechtens relevant document niet heeft ontvangen, is het naar vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 november 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2972) in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2653).
Waar gaat het in deze zaak (niet) over?
7. Niet in geschil is dat eiser niet is verschenen op de spreekkamergesprekken van 22 en 27 december 2022 en dat hij evenmin de door het college verzochte gegevens c.q. stukken heeft aangeleverd binnen de in de brieven van 15 en 22 december 2022 gestelde termijnen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiser daarmee in verzuim is komen te verkeren, waarbij doorslaggevend is of de betreffende brieven op het juiste adres zijn bezorgd.
Beoordeling door de rechtbank
8. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat in de eerste plaats moet worden vastgesteld of de uitkeringsgerechtigde woonde op het uitkeringsadres, alvorens wordt toegekomen aan de vraag of de verzending van brieven voldoende aannemelijk is gemaakt. Het college heeft in dit verband aangevoerd dat duidelijk is dat de brieven eiser nooit hadden kunnen bereiken, omdat – zo is later gebleken – hij niet meer op het uitkeringsadres woonde. De rechtbank volgt het college niet in dit betoog. Eerst moet worden vastgesteld of de brief is ontvangen op het betreffende adres. Pas als dat het geval is, wordt toegekomen aan de vraag of het voor rekening en risico komt van de betrokkene dat hij de brief niet daadwerkelijk heeft ontvangen.
9. De rechtbank stelt vast dat de brief van het college van 15 december 2022 per reguliere post is verzonden. Eiser stelt dat hij deze niet heeft ontvangen en dus ligt het op de weg van het college om aannemelijk te maken dat de brief naar het juiste adres is verzonden. De rechtbank stelt voorop dat de brief van 15 december 2022 terecht was geadresseerd aan eisers adres aan [adres 1] te [plaats] . Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt namelijk dat het college een besluit (of een ander rechtens relevant document) op de voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt als dit is toegezonden aan het laatst bekende adres van de betrokkene, ook al is dit niet meer het adres van de betrokkene en hij heeft nagelaten zijn adreswijziging aan het college te melden. Dit geldt ook als het college weet dat de betrokkene niet meer op het laatst bekende adres verblijft. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraken van de CRvB van 26 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3907), en 14 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:927). Het college heeft echter ter zitting desgevraagd erkend dat hij geen verzendadministratie bijhoudt van verzonden brieven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de verzending van de brief van 15 december 2022 daarom niet aannemelijk gemaakt. Het college heeft evenmin op andere wijze onderbouwd dat deze brief wel degelijk op het uitkeringsadres is bezorgd.
10. Dit betekent dat het ervoor moet worden gehouden dat eiser pas in het opschortingsbesluit – waarvan de bezorging door het college wel aannemelijk is gemaakt – voor de eerste keer is uitgenodigd voor een gesprek, en is verzocht om gegevens te verstrekken. Hij was dan ook pas vanaf de datum van dat gesprek op 27 december 2022 in verzuim. Dit betekent dat de opschorting prematuur was en bovendien heeft het college eiser ten onrechte geen gelegenheid geboden om het verzuim te herstellen, en hem dus geen tweede kans geboden de gegevens te verstrekken maar direct de bijstand ingetrokken. Het college had eiser alsnog in de gelegenheid moeten stellen om het verzuim te herstellen. In het geval dat bepaalde gegevens pas in een opschortingsbesluit worden gevraagd en daarmee feitelijk maar één kans wordt gegeven om gevraagde gegevens of bewijsstukken te verstrekken, is een college namelijk niet bevoegd om de bijstand op grond van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet in te trekken. De rechtbank wijst hierbij op een uitspraak van de CRvB van 25 april 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:803). Nu het college niet bevoegd was om eisers bijstandsuitkering in te trekken, mocht hij evenmin overgaan tot terugvordering van de aan eiser verleende bijstand.
Conclusie en gevolgen
11. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het college niet bevoegd was om eisers bijstandsuitkering op te schorten, in te trekken en terug te vorderen. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt vernietigd. Tevens zal de rechtbank de primaire besluiten herroepen.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden. De rechtbank veroordeelt het college verder in de door eiser gemaakte proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. Eiser heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in eisers proceskosten tot een bedrag van € 2.998,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 8 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.