ECLI:NL:CRVB:2020:927

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
19/2405 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens te late indiening en verzending naar laatst bekende adres

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van appellanten tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oss. Appellanten, die bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 20 augustus 2018, waarbij hun bijstand met terugwerkende kracht is beëindigd. Het college had dit besluit verzonden naar het laatst bekende adres van appellanten, terwijl zij inmiddels dakloos waren en in hun auto verbleven. Appellanten stelden dat het besluit niet op de juiste wijze was bekendgemaakt, omdat het naar een adres was verzonden waarvan het college wist dat zij daar niet meer woonden. De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, en appellanten gingen in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het college het besluit terecht naar het laatst bekende adres had verzonden, omdat appellanten geen nieuw adres hadden doorgegeven. De bezwaartermijn was begonnen op 21 augustus 2018, en het bezwaar dat op 26 oktober 2018 was ingediend, was te laat. De Raad vond geen redenen om aan te nemen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De gronden die appellanten in hoger beroep aanvoerden, waren een herhaling van hun eerdere argumenten en de Raad kon zich vinden in het oordeel van de rechtbank.

Uitspraak

19 2405 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 14 april 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
17 mei 2019, 18/3263 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] (appellant) en [appellante] (appellante), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Oss (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2020. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Driessen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
E. Nieuwenhuizen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvangen bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor gehuwden. Appellanten stonden ten tijde hier van belang ingeschreven in de basisregistratie personen op een adres te [plaatsnaam] (adres A). Bij besluit van 18 juli 2018 heeft het college het recht op bijstand van appellanten met ingang van die datum opgeschort, op de grond dat appellanten niet zijn verschenen op een afspraak over de rechtmatigheid van de aan hen verleende bijstand.
1.2.
Appellant heeft op 3 augustus 2018 tegenover zijn re-integratiecoach verklaard dat appellanten eind juli 2018 dakloos zijn geraakt en sindsdien in hun auto verblijven. De
re-integratiecoach heeft dit op 6 augustus 2018 doorgegeven aan de consulent werk en inkomen. De consulent heeft daarop een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Appellanten hebben zich op 16 augustus 2018 aan de balie van het gemeentehuis gemeld nadat de betaling van de bijstand feitelijk was stopgezet. Appellanten hebben diezelfde dag telefonisch tegenover de consulent verklaard dat zij in de auto bivakkeren maar dat zij ervan uitgaan dat de inschrijving op een adres in [plaatsnaam] voldoende is om bijstand te kunnen ontvangen. Appellanten hebben geen ander adres doorgegeven. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van
17 augustus 2018.
1.3.
Bij besluit van 20 augustus 2018 heeft het college de bijstand met ingang van 3 augustus 2018 beëindigd (lees: ingetrokken) op de grond dat niet duidelijk was waar appellanten verbleven. Daarnaast heeft het college appellanten over de periode van 13 juli 2018 tot en met 16 juli 2018 uitgesloten van het recht op bijstand, omdat zij in deze periode langer dan toegestaan in het buitenland hebben verbleven. Het besluit is verzonden naar adres A.
1.4.
Op verzoek van de gemachtigde van appellanten heeft het college het besluit van
20 augustus 2018 op 25 oktober 2018 per e-mailbericht aan de gemachtigde verzonden. Appellanten hebben op 26 oktober 2018 tegen het besluit van 20 augustus 2018 bezwaar gemaakt. Appellanten hebben bij brief van 22 november 2018 desgevraagd meegedeeld dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat het besluit van 20 augustus 2018 is verzonden naar een adres waarvan het college wist dat appellanten daar niet meer verbleven.
1.5.
Bij besluit van 20 december 2018 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 20 augustus 2018 niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat het te laat is ingediend en er geen redenen zijn om een verschoonbare termijnoverschrijding aan te nemen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank als volgt overwogen. Gelet op de vaste rechtspraak (uitspraak van 28 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2433) heeft het college het besluit van 20 augustus 2018 terecht naar het laatst bekende adres van appellanten verzonden. Appellanten hebben geen nieuw adres doorgegeven waar zij op konden worden bereikt. Dat het college wist dat appellanten niet meer op dat adres woonden, maakt dit niet anders, omdat nog geen nieuw adres bekend was. De stelling dat het college appellanten ambtshalve had moeten uitschrijven van het adres kan niet worden gevolgd. Uit de stukken blijkt niet dat appellanten om uitschrijving hebben verzocht en er is ook geen nieuw adres doorgegeven. Dit betekent dat het besluit van 20 augustus 2018 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De bezwaartermijn is gaan lopen op 21 augustus 2018, zodat het bezwaar van 26 oktober 2018 te laat is ingediend. De rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan het niet tijdig indienen van het bezwaar verschoonbaar moet worden geacht.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben, evenals in beroep, aangevoerd dat het besluit van 20 augustus 2018 niet op de juiste wijze is bekendgemaakt, omdat het naar een adres is verzonden waarvan het college wist dat appellanten er niet meer woonden. Het college had appellanten moeten uitschrijven van het adres. Het besluit is pas bekendgemaakt door de verzending op
25 oktober 2018 per e-mail aan de gemachtigde van appellanten. Er is dan ook tijdig bezwaar gemaakt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellanten in hoger beroep hebben aangevoerd zijn een herhaling van wat zij in beroep hebben aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellanten hebben geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de betrokken gronden in de aangevallen uitspraak onjuist dan wel onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, zoals onder 2 weergegeven, waarop dat oordeel rust. In het bijzonder komt aan de stelling van appellanten dat het college hen van adres A had moeten uitschrijven geen betekenis toe. Wat van die stelling ook zij, doet die er niet af dat adres A het laatst bekende adres van appellanten was.
4.2.
Uit 4.1 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.G. Hink, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2020.
(getekend) G.M.G. Hink
(getekend) D. Bakker