ECLI:NL:RBZWB:2024:1524

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 maart 2024
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 22_5922
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van Tozo-uitkeringen door Baanbrekers

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn uitkeringen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Eiser, die een autowasserette exploiteerde, had meerdere Tozo-uitkeringen aangevraagd na het uitbreken van de coronapandemie. Baanbrekers, de uitvoeringsorganisatie, heeft op 3 maart 2022 de Tozo-uitkeringen over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2021 ingetrokken en een bedrag van € 9.356,91 teruggevorderd. Eiser maakte bezwaar tegen dit besluit, maar Baanbrekers verklaarde het bezwaar (deels) gegrond en verlaagde het terug te vorderen bedrag naar € 8.389,68 netto.

De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigde van Baanbrekers aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat Baanbrekers op goede gronden de Tozo-uitkeringen heeft ingetrokken, omdat niet is gebleken dat eisers onderneming financieel is geraakt door de coronacrisis. De rechtbank stelt vast dat eisers inkomen voor de coronacrisis al onder het sociaal minimum lag en dat er geen causaal verband is tussen de coronacrisis en de financiële problemen van eiser. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om schadevergoeding af, omdat er geen onrechtmatig besluit is genomen. De rechtbank concludeert dat het besluit van Baanbrekers tot intrekking en terugvordering van de Tozo-uitkeringen standhoudt en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5922 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn uitkeringen op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
Met het bestreden besluit van 14 november 2022 op het bezwaar van eiser is Baanbrekers bij dat besluit gebleven.
Baanbrekers heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van Baanbrekers.

Totstandkoming van het besluit

Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiser exploiteerde een autowasserette en heeft na het uitbreken van de coronapandemie verschillende keren bij Baanbrekers een Tozo-uitkering aangevraagd.
2.2.
Met de besluiten van 17 juni 2020, 31 juli 2020, 8 december 2020 en 27 mei 2021 heeft Baanbrekers aan eiser over de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2021 Tozo-uitkeringen voor levensonderhoud verstrekt naar de norm voor gehuwden (Tozo 1 tot en met Tozo 4). Op de Tozo-uitkeringen 2 tot en met 4 zijn de inkomsten van eisers partner in mindering gebracht.
2.3.
Met de brief van 22 november 2021 heeft Baanbrekers eiser in de gelegenheid gesteld aan te tonen dat hij over 2019 of over de periode van 1 januari tot 17 maart 2020 voldeed aan het urencriterium. Het inlichtingenbureau heeft gemeld dat eiser op zijn belastingaangifte over 2019 heeft verklaard dat hij niet aan het urencriterium heeft voldaan.
2.4.
In de brieven van 28 november en 8 december 2021 geeft eiser aan dat sprake is van een misverstand. Hij heeft niet verklaard dat hij niet aan het urencriterium voldaan heeft. Volgens eiser voldeed hij over 2019
feitelijkwel aan het urencriterium.
2.5.
Met het primaire besluit van 3 maart 2022 heeft Baanbrekers eisers Tozo-uitkeringen over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2021 ingetrokken en de ten onrechte betaalde uitkeringen ten bedrage van in totaal € 9.356,91 (bruto) teruggevorderd.
2.6.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.7.
Tijdens de bezwaarprocedure heeft Baanbrekers bij eiser over de jaren 2019 tot en met 2021 verschillende stukken opgevraagd, zoals aangiften inkomstenbelasting, definitieve aanslagen, jaaropgaven en jaarverslagen.
2.8.
Eiser heeft in reactie daarop onder meer verwezen naar de systemen van de Belastingdienst.
Bestreden besluit
3. Met het bestreden besluit van 14 november 2022 heeft Baanbrekers eisers bezwaar tegen het primaire besluit (deels) gegrond verklaard, de motivering van de intrekking gewijzigd en de terugvordering bepaald op € 8.389,68 netto.
Standpunt verweerder
3.1.
Uit de aangifte over belastingjaar 2019 blijkt een (netto)winst in dat jaar van
€ 2.396,-. Er bestaat pas recht op een Tozo-uitkering als de ondernemer voor de bestaanskosten is aangewezen op het inkomen uit eigen bedrijf en die inkomsten door de coronacrisis lager zijn geworden dan het sociaal minimum. De aanvrager moet in zekere mate onderbouwen dat sprake is van een causaal verband tussen de financiële positie van zijn bedrijf en de coronacrisis. De Tozo vult het inkomen niet aan tot bijstandsniveau als dat structureel al onder het sociaal minimum lag. [1] Dit betekent dat – los van de vraag of eiser daadwerkelijk aan het urencriterium heeft voldaan – eiser geen recht had op de Tozo-uitkeringen.
3.2.
Omdat niet is gebleken dat eiser over de zelfstandigenaftrek/urencriterium een onjuiste mededeling heeft gedaan, is er geen sprake van schending van de inlichtingenplicht. Er is daarom een bevoegdheid tot intrekking en terugvordering. Baanbrekers acht het gelet op de omstandigheden van dit geval billijk om de terugvordering te beperken tot het nettobedrag van € 8.389,68. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.

Beroep

4.
Standpunt eiser
4.1.
Eiser is niet gehouden gegevens van de Belastingdienst te verstrekken, Baanbrekers kan deze gegevens zelf op grond van artikel 17 van de Participatiewet verkrijgen. Het aanleveren van documenten valt volgens de rechtspraak niet onder de inlichtingenverplichting. [2] Eiser verzoekt hem hetzelfde te behandelen en te oordelen dat Baanbrekers af moet zien van terugvordering.
4.2.
De intrekking en terugvordering waren in het primaire besluit gebaseerd op het niet voldoen aan het urencriterium. Pas in het advies van de bezwarencommissie wordt gesteld dat de strekking van de Tozo niet is het aanvullen tot bijstandsniveau van een inkomenssituatie die structureel al beneden het sociaal minimum lag. Het is vreemd dat Baanbrekers tijdens de bezwaarfase van standpunt wijzigt, en daarbij eiser niet de gelegenheid biedt om bezwaar te maken tegen het gewijzigde besluit. Baanbrekers mag overigens niet de voorwaarde stellen dat eisers inkomen voor de coronacrisis boven het sociaal minimum moest liggen. [3] Baanbrekers heeft aangegeven dat hij een drempelbedrag hanteert. Dat is in tegenspraak met de rapportage van 22 juni 2020 waarin is vermeld dat er geen levensvatbaarheidbeoordeling plaatsvindt of een beoordeling van het vermogen of inkomen van de partner.
4.3.
Eiser heeft zich over het geschil met Baanbrekers veel zorgen gemaakt en daarvan slapeloze nachten gehad. Dat heeft ertoe geleid dat hij op 9 februari 2022 een hartaanval heeft gehad waarvoor hij een hartoperatie heeft ondergaan. Uitstel van de invordering was onbespreekbaar. Eiser verzoekt Baanbrekers in verband hiermee te veroordelen tot vergoeding van immateriële schadevergoeding van € 2.500,-, en tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten voor het opstellen van het beroepschrift en het bijwonen van de zitting.

Juridisch kader

5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak

Oordeel van de rechtbank

Heroverweging in bezwaar/standpuntwijziging
6.1.
In eerste instantie heeft Baanbrekers in het primaire besluit het standpunt ingenomen dat eiser niet als zelfstandige kan worden aangemerkt omdat hij niet aan het urencriterium heeft voldaan. In bezwaar heeft Baanbrekers dit standpunt gewijzigd en aan de intrekking en terugvordering ten grondslag gelegd dat eisers onderneming niet is geraakt door de coronacrisis.
6.2.
Het is toegestaan om in bezwaar, na volledige heroverweging, de grondslag of motivering van een besluit te wijzigen, mits de bezwaarmaker daardoor niet in een nadeliger positie komt te verkeren en hij voldoende heeft kunnen reageren op de wijziging. Eiser heeft tijdens de hoorzitting voldoende gelegenheid gehad om te reageren op de wijziging van het standpunt van Baanbrekers. Daarnaast is hij door het instellen van bezwaar niet in een slechtere positie gekomen. Het instellen van bezwaar is voor eiser juist gunstig geweest doordat er niet meer bruto maar netto wordt teruggevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit dan ook niet op dit punt onzorgvuldig tot stand gekomen of onjuist.
Causaal verband?
6.3.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of Baanbrekers op goede gronden eisers Tozo-uitkeringen over de periode van 1 maart 2020 tot en met 30 juni 2021 heeft ingetrokken en teruggevorderd omdat niet is gebleken dat eisers onderneming door de coronacrisis financieel is geraakt.
6.4.
De rechtbank leidt uit de artikelen 2 en 5 van de Tozo af dat er slechts een Tozo-uitkering voor levensonderhoud kan worden verleend aan de zelfstandige wiens bedrijf financieel is geraakt door de coronacrisis.
Dit volgt ook uit de Nota van Toelichting bij de Tozo [4] waarin is vermeld:
‘De regering is van mening dat deze coronacrisis niet als normaal ondernemersrisico kan worden aangemerkt. De regering acht het daarom gerechtvaardigd en noodzakelijk om zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen zijn geraakt, tijdelijk te ondersteunen. (…) Zelfstandig ondernemers met financiële problemen als gevolg van de coronacrisis kunnen een beroep doen op deze voorziening.’
Ook blijkt dit uit de uitspraak van de CRvB van 5 december 2023 [5] :
‘Hieruit volgt dat voor de beoordeling of een betrokkene behoort tot de kring van rechthebbenden als bedoeld in artikel 2 van de Tozo niet doorslaggevend is dat het inkomen van de betrokkene voor de coronacrisis boven het sociaal minimum lag. Bepalend is dat het beroep of bedrijf van de betrokkene financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kan uit de enkele in de aangevallen uitspraak geciteerde passages uit de nota van toelichting bij de Tozo niet worden afgeleid dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om iedere zelfstandige die voor het uitbreken van de coronacrisis – om wat voor reden dan ook – een inkomen onder het sociaal minimum had, maar die wel door die crisis financieel is geraakt, niet tot de kring van rechthebbenden van de Tozo te rekenen.’
6.5.
De rechtbank stelt voorop dat voor zover Baanbrekers heeft beoogd te stellen dat eiser, omdat zijn inkomen voor de coronacrisis al onder het sociaal minimum lag, geen recht heeft op Tozo, dat standpunt – gelet op voormelde artikelen en rechtspraak – niet juist is.
De vraag is of eisers bedrijf financieel is geraakt door de coronacrisis zodanig dat hij daardoor in de financiële problemen is geraakt. Er moet een voldoende causaal verband zijn tussen de coronacrisis en de financiële problemen.
6.6.
Uit de door eiser overgelegde gegevens blijkt dat hij over 2019 slechts een marginale (netto)winst van € 2.396,-/inkomen van € 200,- per maand heeft behaald en dat het inkomen al langdurig zeer laag was. Eiser heeft ter zitting bevestigd dat hij de jaren voor de coronacrisis een inkomen van circa € 200,- per maand had. Door de sluiting van de autowasserette is dat gedaald tot nihil. De wasserette is na de coronacrisis niet meer open gegaan. Het was reeds voor de coronacrisis de bedoeling dat de wasserette zou worden verkocht, maar dat is tot op heden nog niet gelukt, zo heeft eiser ter zitting verklaard.
6.7
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat eisers onderneming als gevolg van de coronacrisis zodanig financieel is geraakt dat hij daardoor in de financiële problemen is gekomen. Zijn situatie is dan ook een andere dan beschreven in de onder 6.4 genoemde uitspraak van de CRvB. Eisers inkomsten waren voor de coronacrisis al marginaal en het was niet de verwachting dat deze, als de coronacrisis niet zou hebben plaatsgehad, (substantieel) zouden zijn toegenomen. Nu in eisers sprake was van een reeds langdurig bestaand zeer gering inkomen en een zeer geringe inkomensterugval, is er onvoldoende causaal verband tussen eisers financiële problemen enerzijds en de coronacrisis anderzijds. Daarmee bestaat er geen recht op een Tozo-uitkering (Tozo 1 tot en met 4) en heeft Baanbrekers eisers uitkeringen mogen intrekken. Dat Baanbrekers daarbij een drempelbedrag zou hebben gehanteerd, is de rechtbank overigens niet gebleken. Eisers grief slaagt niet.
Schending inlichtingenplicht?
6.8.
Eiser heeft gesteld dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht en verwezen naar een uitspraak van de CRvB van 12 juli 2022 [6] . Eiser wordt echter niet (meer) verweten dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden. Baanbrekers erkent dat daarvan geen sprake is. De door eiser genoemde uitspraak is dan ook niet relevant. Voor zover eiser onder verwijzing naar deze uitspraak beoogd heeft een beroep te doen op het gelijkheidsbeginsel, slaagt dat daarom ook niet. Er is geen sprake van gelijke gevallen.
Bevoegdheid tot terugvordering
6.9.
Omdat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht is Baanbrekers alleen bevoegd tot terugvordering. Baanbrekers heeft van die bevoegdheid gebruik gemaakt in die zin dat hij heeft afgezien van brutering en volstaan met terugvordering van de netto-uitkering. Ter zitting heeft Baanbrekers toegelicht dat hij volgens zijn beleid altijd van de bevoegdheid tot terugvordering gebruik maakt, tenzij er sprake is van een schrijnend geval. Dat is volgens Baanbrekers hier niet aan de orde.
6.10.
Baanbrekers heeft pas ter zitting een kenbare belangenafweging gemaakt bij de toepassing van de bevoegdheid tot intrekking en terugvordering. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank kent met Baanbrekers een groot gewicht toe aan het gegeven dat het hier gaat om publieke gelden. Die moeten juist worden besteed. Dat is in dit geval niet gebeurd omdat eiser Tozo-uitkeringen heeft gehad waarop hij geen recht had. Daarnaast is niet gebleken dat eiser niet in staat is om terug te betalen. Eiser heeft bevestigd dat hij financieel in staat is de terugvordering te betalen. Mocht dat niet (meer) zo zijn, dan kan hij Baanbrekers verzoeken om aanpassing van de betalingsregeling.
Dringende redenen?
6.11.
Conform vaste rechtspraak van de CRvB doen dringende redenen om van terugvordering af te zien zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of ten dele van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen aannemelijk moeten maken.
6.12
Eiser heeft gesteld dat het geschil met Baanbrekers ertoe heeft geleid dat hij op
9 februari 2022 een hartaanval heeft gehad. Nu eiser, zoals hij ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, niet aannemelijk kan maken - met medische stukken onderbouwd - dat zijn hartaanval het gevolg is van het geschil met Baanbrekers en de terugvordering, heeft Baanbrekers op die grond niet hoeven afzien van terugvordering van de ten onrechte betaalde uitkering. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien, is de rechtbank ook overigens niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

7.1.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van Baanbrekers tot intrekking en terugvordering van eisers Tozo-uitkeringen standhoudt. Het beroep is daarom ongegrond.
7.2.
Eiser heeft de rechtbank verzocht Baanbrekers te veroordelen tot vergoeding van immateriële schadevergoeding tot een bedrag van € 2.500,-.
Vergoeding van schade kan, gelet op het bepaalde in artikel 8:88 van de Awb, pas aan de orde zijn als is gebleken dat die schade is ontstaan door een onrechtmatig besluit. Zoals hiervoor reeds overwogen, is er naar het oordeel van de rechtbank van een onrechtmatig besluit geen sprake. Het besluit van Baanbrekers tot intrekking en terugvordering van eisers Tozo-uitkeringen houdt namelijk stand. De rechtbank wijst eisers verzoek om schadevergoeding dan ook af.
7.3.
Met betrekking tot eisers verzoek om vergoeding van de proceskosten overweegt de rechtbank dat alleen de kosten, die worden genoemd in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), voor vergoeding in aanmerking komen. Niet is gebleken dat de door eiser genoemde kosten voor het opstellen van het beroepschrift daar onder vallen.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om Baanbrekers te veroordelen in de verletkosten van eiser, die met inachtneming van het Bpb worden vastgesteld op € 24,- (3 maal € 8,-), evenals in de vergoeding van eisers griffierecht, nu de rechtbank een gebrek in het bestreden besluit heeft gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Awb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst eisers verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt Baanbrekers in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 24,-;
- bepaalt dat Baanbrekers het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 7 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers
Artikel 2
2. Algemene bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit kan worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Artikel 5 bepaalt dat in de verklaring door de aanvrager van algemene bijstand wordt verklaard dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Participatiewet
Artikel 54
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
a. anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Baanbrekers verwijst naar uitspraken van deze rechtbank van 31 mei 2022 (ECLI:NL:RBZWB:2022:2984) en van 11 januari 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:155) en van de rechtbank Limburg van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:6765).
2.Eiser verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 juli 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1395).
3.Eiser verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 18 augustus 2023 (ECLI:NL:RBZWB:2023:5862).
4.Staatsblad 2020, 118, p. 7,