In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een zelfstandig ondernemer in de kunsthandel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3), maar deze aanvraag werd door het college afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden, omdat zijn inkomen niet als gevolg van de coronacrisis onder het sociaal minimum was gedaald.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 1 augustus 2006 een eigen onderneming heeft en dat zijn inkomsten door de coronacrisis nihil zijn geworden. Echter, het college stelde vast dat het inkomen van de eiser vóór de coronacrisis al onder het sociaal minimum lag. De eiser voerde aan dat hij voldeed aan de eisen voor de Tozo 3 uitkering en dat de Tozo-regeling niet de voorwaarde stelt dat het inkomen als gevolg van de coronacrisis onder de bijstandsnorm moet zakken. De rechtbank oordeelde dat er een causaal verband aanwezig moet zijn tussen de financiële positie van de onderneming en de coronacrisis, en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor de Tozo 3 uitkering omdat zijn inkomen al structureel onder het sociaal minimum lag.
De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, en benadrukte dat de Tozo-regeling bedoeld is voor zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in acute financiële problemen zijn geraakt. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende causaal verband was tussen het inkomen van de eiser en de coronacrisis, en dat de eerdere toekenning van een Tozo 1-uitkering niet relevant was voor deze beslissing. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.