ECLI:NL:RBZWB:2022:2984

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 2670
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Tozo-uitkering door gemeente Sluis wegens onvoldoende causaal verband met coronacrisis

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een zelfstandig ondernemer in de kunsthandel, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. De eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3), maar deze aanvraag werd door het college afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden, omdat zijn inkomen niet als gevolg van de coronacrisis onder het sociaal minimum was gedaald.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser sinds 1 augustus 2006 een eigen onderneming heeft en dat zijn inkomsten door de coronacrisis nihil zijn geworden. Echter, het college stelde vast dat het inkomen van de eiser vóór de coronacrisis al onder het sociaal minimum lag. De eiser voerde aan dat hij voldeed aan de eisen voor de Tozo 3 uitkering en dat de Tozo-regeling niet de voorwaarde stelt dat het inkomen als gevolg van de coronacrisis onder de bijstandsnorm moet zakken. De rechtbank oordeelde dat er een causaal verband aanwezig moet zijn tussen de financiële positie van de onderneming en de coronacrisis, en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor de Tozo 3 uitkering omdat zijn inkomen al structureel onder het sociaal minimum lag.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond, en benadrukte dat de Tozo-regeling bedoeld is voor zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in acute financiële problemen zijn geraakt. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende causaal verband was tussen het inkomen van de eiser en de coronacrisis, en dat de eerdere toekenning van een Tozo 1-uitkering niet relevant was voor deze beslissing. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2670 TOZO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. B.J. van de Wijnckel,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2020 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo 3) afgewezen omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet.
In het besluit van 19 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 maart 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Namens het college was [naam vertegenwoordiger] aanwezig door middel van een videoverbinding.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd met 6 weken.

Overwegingen

1.
Feiten.
Eiser heeft sinds 1 augustus 2006 een eigen onderneming in de kunsthandel. Op 3 november 2020 heeft eiser een aanvullende uitkering voor levensonderhoud aangevraagd (Tozo 3).
Omdat alle evenementen, beurzen en markten geannuleerd zijn vanwege de coronacrisis zijn eisers inkomsten nihil. Eiser heeft bij zijn aanvraag een voorlopige aanslag 2019 ingeleverd.
Het college heeft op grond van de ingeleverde voorlopige aanslag 2019 vastgesteld dat eiser vóór de coronacrisis al een inkomen had dat ruim onder het sociaal minimum lag, namelijk
€ 187,99 netto per maand. Het college heeft eisers aanvraag afgewezen omdat hij niet aan de voorwaarden voldoet nu zijn inkomen niet als gevolg van de coronacrisis is gedaald tot onder het sociaal minimum.
2.
Standpunt van eiser.
Eiser voert aan dat hij wel voldoet aan alle eisen voor een Tozo 3 uitkering. Vanwege de coronacrisis zijn zijn inkomsten gedaald naar nihil. Dit was ook zo in de periode vanaf maart 2020 toen heeft wel een Tozo 1 uitkering toegekend heeft gekregen. Eiser wijst erop dat hij al tien jaar een levensvatbaar bedrijf heeft, hij economisch actief is, staat ingeschreven bij de KvK, belasting en BTW betaalt en een boekhouder heeft. Volgens eiser kent de Tozo-regeling niet de voorwaarde dat het inkomen als gevolg van de coronacrisis onder de bijstandsnorm zakt. Eiser kon zich voor de coronacrisis redden met een inkomen onder het sociaal minimum. Blijkens de toelichting is de Tozo-regeling gericht op zelfstandigen die vanwege de gevolgen van de coronacrisis in de financiële problemen zijn geraakt. Wel wordt de eis gesteld dat de zelfstandige minimaal 1225 uren per jaar besteedt aan werkzaamheden, maar er wordt geen eis gesteld aan het inkomen. Eiser wijst erop dat hij voldoet aan het urencriterium. Eiser wijst op de definitie van zelfstandig ondernemer opgenomen in artikel 1 van de Tozo en stelt dat hij daaraan voldoet. Eiser stelt verder dat het college een onjuist toetsingskader heeft gehanteerd door in feite te beoordelen of sprake is van een levensvatbaar bedrijf.
Eiser wijst er verder op dat als hij een bijstandsuitkering zou aanvragen, hij zijn bedrijf moet staken. Ten slotte stelt eiser dat het aanleggen van een norm voor wat betreft omzet of winst die voor de coronacrisis met het beroep of bedrijf werd gerealiseerd in strijd zou zijn met het karakter en doel van de Tozo-regeling. Die regeling is ervoor bedoeld om er zoveel als mogelijk voor te zorgen dat zelfstandigen ook na de coronacrisis hun beroep of bedrijf kunnen voortzetten.
3.
Wettelijk kader.
Op grond van artikel 2 van de Tozo kan bijstand of bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal op grond van dit besluit worden verleend aan de zelfstandige die op 17 maart 2020 stond ingeschreven in het handelsregister, bedoeld in artikel 2, van de Handelsregisterwet 2007 en schriftelijk verklaart dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Tozo wordt in de verklaring door de aanvrager van algemene bijstand het volgende verklaard en de volgende informatie verstrekt:
a. dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel is geraakt als gevolg van de crisis in verband met COVID-19, voorzien van een toelichting.
4.
Beoordeling van de rechtbank.
Het college heeft de Tozo 3 aanvraag van eiser afgewezen op de grond dat eisers inkomen niet als gevolg van de corona crisis onder het sociaal minimum is komen te liggen. Het causaal verband ontbreekt. Uit de aangifte inkomstenbelasting – die nog niet voorhanden was bij de Tozo 1 aanvraag – blijkt dat eisers inkomen uit het bedrijf ook in 2019 al ruim onder het sociaal minimum lag (namelijk € 187,99 netto per maand). Volgens het college is de Tozo 3 regeling niet voor gevallen als dat van eiser bedoeld. De strekking van de Tozo is niet het aanvullen tot bijstandsniveau van een inkomenssituatie die structureel al beneden het sociaal minimum lag.
Uit de Nota van Toelichting bij de Tozo (staatsblad 2020, 118) blijkt dat deze regeling in het leven is geroepen voor zelfstandigen die als gevolg van de corona crisis, buiten hun invloedssfeer, met acute financiële problemen zijn geraakt. Zo staat er bijvoorbeeld:
“De regering is van mening dat deze coronacrisis niet als normaal ondernemersrisico kan worden aangemerkt. De regering acht het daarom gerechtvaardigd en noodzakelijk om zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in financiële problemen zijn geraakt, tijdelijk te ondersteunen” en “De regering komt daarom met de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). […] Zelfstandig ondernemers met financiële problemen als gevolg van de coronacrisis kunnen een beroep doen op deze voorziening.”
De rechtbank is, in navolging van de voorzieningenrechter in de uitspraak van 11 januari 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:155 in deze zaak, van oordeel dat een causaal verband aanwezig moet zijn tussen de financiële positie van eisers bedrijf en de coronacrisis.
Uit de formulering van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tozo in samenhang met artikel 2, eerste lid, van die regeling vloeit volgens de rechtbank voort dat de schriftelijke verklaring van de aanvrager voorzien moet zijn van een toelichting die in bepaalde mate aannemelijk maakt dat diens bedrijf of zelfstandig beroep financieel geraakt is als gevolg van de coronacrisis. Een andere opvatting zou het vereiste van een toelichting overbodig maken. De rechtbank wijst ook op de Nota van Toelichting bij de Tozo (Staatsblad 2020, 118) waar het volgende is vermeld: “Daarnaast geldt dat die zelfstandige moet hebben verklaard dat diens bedrijf financieel is geraakt als gevolg van de coronacrisis. Zodoende strekt de kring van rechthebbenden zich alleen uit tot zelfstandigen die als gevolg van de coronacrisis in de omstandigheid verkeren dat zij zijn aangewezen op bijstand op grond van dit besluit.”
Nu in eisers geval sprake was van een reeds langdurig bestaand zeer gering inkomen en een zeer geringe inkomensterugval, is er onvoldoende causaal verband tussen het inkomen onder het sociaal minimum enerzijds en de coronacrisis anderzijds, reden waarom het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor Tozo 3. De omstandigheid dat aan eiser eerder wel een Tozo 1-uitkering is uitgekeerd, doet hier niet aan af, omdat op dat moment de belastinggegevens van eiser bij het college nog niet bekend waren.
Uit het voorgaande volgt dat eisers beroep niet slaagt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 31 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.