ECLI:NL:RBZWB:2024:130

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
12 januari 2024
Zaaknummer
BRE-22_4727
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet betaalde rekening motorrijtuigenbelasting en niet-ontvankelijkheid bezwaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst behandeld. De zaak betreft een niet-betaalde rekening motorrijtuigenbelasting (MRB) die aan de belanghebbende was uitgereikt. De rechtbank oordeelt dat tegen een niet-betaalde rekening MRB geen bezwaar kan worden gemaakt, omdat deze rekening op zichzelf geen voor bezwaar vatbare beschikking is volgens de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende verantwoordelijk is voor de tijdige betaling van de MRB en dat het verzenden van een rekening enkel een herinnering aan de betalingsverplichting is.

De rechtbank overweegt verder dat, hoewel de belanghebbende stelt dat zijn rechten onder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn geschonden, hij niet voldoende feiten heeft aangevoerd om aan te tonen dat het Unierecht van toepassing is. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen rechtsmiddelen kan aanwenden tegen de onbetaalde rekening MRB en dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

De rechtbank wijst ook het verzoek van de belanghebbende om een rentevergoeding af, omdat er geen aanleiding is voor een inhoudelijke beoordeling. Tot slot wordt opgemerkt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om prejudiciële vragen te stellen aan de Unierechter. De uitspraak van de rechtbank houdt in dat het beroep ongegrond is en de uitspraak op bezwaar in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 september 2022, betreffende de rekening motorrijtuigenbelasting (hierna: MRB) met [kenmerk] voor het voertuig met [kenteken] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Belanghebbende is in bezwaar gekomen tegen een aan hem uitgereikte, onbetaalde rekening MRB. Belanghebbende meent dat zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard.
3. De MRB is een belasting op aangifte die moet worden voldaan. De aanvraag tot een tenaamstelling wordt aangemerkt als het doen van aangifte, in beginsel voor alle tijdvakken waarin het voertuig wordt gehouden. De MRB moet zijn betaald vóór aanvang van het tijdvak (van drie maanden). Belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor de tijdige voldoening van de MRB. Het verzenden van een rekening MRB heeft slechts de functie belanghebbende te herinneren aan zijn betalingsverplichting. Tegen een niet betaalde rekening MRB kan geen bezwaar worden gemaakt. Zo’n rekening is op zichzelf geen voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
4. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat geen bezwaar kan worden gemaakt tegen een rekening niet betekent dat er geen rechtsbescherming is. Als belanghebbende belasting op aangifte voldoet, kan hij bezwaar maken tegen die voldoening. Wanneer belanghebbende de verschuldigde belasting niet voldoet en daarom een naheffingsaanslag wordt opgelegd, staat bezwaar en beroep open tegen die naheffingsaanslag.
5. Belanghebbende stelt dat er een schending is van artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest), omdat belanghebbende niet kan opkomen tegen die rekening. Om met succes een beroep te kunnen doen op artikel 47 van het Handvest moet deze zaak zich binnen het bereik van het Unierecht bevinden. Volgens belanghebbende is dit zo. Dit moet door de rechtbank worden beoordeeld aan de hand van alle relevante feiten. [1]
6. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende – relevante – feiten gesteld op basis waarvan kan worden geconcludeerd dat het Unierecht van toepassing is. Belanghebbende kan niet een beroep doen op het Unierecht zonder de relevante feiten te stellen en waar nodig te voorzien van onderbouwing. De enkele stelling dat belanghebbende als ingezetene incidenteel gebruik maakt van de Nederlandse weg met een in een ander lidstaat geregistreerd voertuig, is daarvoor onvoldoende. Dat sprake is van een grensoverschrijdend element is op zichzelf niet voldoende om binnen het bereik van het Unierecht te vallen. [2]
7. Ook als wel moet worden aangenomen dat deze zaak zich binnen het bereik van het Unierecht bevindt, is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank legt dit uit.
8. Artikel 47, eerste alinea, van het Handvest bepaalt dat eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dat artikel gestelde voorwaarden. De lidstaten moeten in dat kader zorgen voor rechtsmiddelen om rechterlijke bescherming te verzekeren. Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie noch artikel 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft naast de reeds door het nationale recht gegeven rechtsmiddelen willen voorzien in andere beroepsmogelijkheden voor de handhaving van het Unierecht voor de nationale rechter. [3] Dit is anders als uit de opzet van de betrokken nationale rechtsorde blijkt dat er geen rechtsmiddel beschikbaar is waarmee de eerbiediging kan worden verzekerd van de rechten die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, of wanneer de justitiabelen slechts toegang tot de rechter hebben door onrechtmatig handelen. [4]
8.1.
Dat is hier niet aan de orde. Met betrekking tot de MRB kan door middel van bezwaar en beroep tegen de voldoening op aangifte of de naheffingsaanslag – zoals in 4. vermeld – worden opgekomen. Niet gesteld of gebleken is verder dat dit in strijd komt met het gelijkwaardigheids- of effectiviteitsbeginsel. Daarmee kan belanghebbende rechtsmiddelen aanwenden op een wijze die in overeenstemming is met de voorschriften van het Unierecht. Belanghebbende kan dus ook niet op grond van het Unierecht opkomen tegen een onbetaalde rekening MRB.
Inhoudelijk
9. Nu het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.
Rentevergoeding
10. Belanghebbende heeft verzocht om een rentevergoeding over de onverschuldigd geheven belasting. Aangezien de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling, is hiervoor – los van de vraag of de rechtbank een dergelijke vergoeding in deze procedure kan toekennen – geen aanleiding.
Griffierecht
11. Belanghebbende stelt dat het op voorhand heffen van griffierecht in strijd is met het Unierecht en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Deze stelling vindt geen steun in het recht. Voor zover belanghebbende de hoogte van het griffierecht bestrijdt met een beroep op het Unierecht, volgt de rechtbank hem daarin ook niet. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 11 oktober 2019 [5] geoordeeld dat het niet voor redelijke twijfel vatbaar is dat met de in Nederland bestaande regeling van het griffierecht in bestuursrechtzaken met de voorziening in het geval van betalingsonmacht wordt voldaan aan het in het arrest van Kantarev [6] bedoelde Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel. Belanghebbende heeft het naar Nederlands recht verschuldigde griffierecht voldaan en geen beroep gedaan op betalingsonmacht. Gelet op het voorgaande is het griffierecht niet in strijd met het Unierecht geheven.
Prejudiciële vragen
12. Belanghebbende heeft gesteld dat de rechtbank verplicht is prejudiciële vragen te stellen aan de Unierechter. De rechtbank ziet gelet op hetgeen belanghebbende heeft aangevoegd geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen.
Tot slot
13. Alles wat overigens is aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat de uitspraak op bezwaar in stand blijft.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 12 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 5 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:483, r.o. 5.4.2.
2.Vgl. Hoge Raad 9 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2082, r.o. 2.5.3.
3.Zie Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) 17 september 2014, ECLI:EU:C:2014:2229, r.o. 67 en 68 alsmede HVJ EU 3 oktober 2013, ECLI:EU:C:2013:625, r.o. 100 tot en met 103.
4.HvJ EU 3 oktober 2013, ECLI:EU:C:2013:625, r.o. 104.