In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin zijn aanvraag voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht over de periode van 14 juni 2022 tot 1 augustus 2022 is afgewezen. Eiser had op 7 juni 2022 een bijstandsuitkering aangevraagd, maar het college heeft deze aanvraag afgewezen op 5 juli 2022, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en heeft pas op 23 augustus 2022 een nieuwe aanvraag ingediend, met als gewenste ingangsdatum 14 juni 2022. Het college heeft de bijstandsuitkering vervolgens toegekend met ingang van 1 augustus 2022, maar heeft de aanvraag voor de periode daarvoor afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden.
De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om eerder een aanvraag in te dienen. De rechtbank wees erop dat onbekendheid met wet- of regelgeving geen bijzondere omstandigheid vormt die rechtvaardigt dat bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. Eiser had ook de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de eerdere afwijzing van zijn aanvraag, maar heeft dit nagelaten. De rechtbank concludeerde dat het college terecht de bijstandsuitkering heeft toegekend met ingang van 1 augustus 2022 en dat er geen aanleiding was voor bijstandsverlening met terugwerkende kracht vanaf 14 juni 2022. Eiser krijgt geen terugbetaling van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten.