ECLI:NL:RBZWB:2023:9025

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1653
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking en terugvordering van bijstandsrecht

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarbij zijn recht op bijstand over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 juli 2020 is ingetrokken en een bedrag van € 2.713,78 is teruggevorderd. Eiser ontving sinds 5 maart 2020 een bijstandsuitkering, maar het college heeft deze beëindigd wegens inkomsten uit arbeid die hoger waren dan de bijstandsnorm. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 13 oktober 2020, waarin zijn bijstandsuitkering over een eerdere periode werd herzien en ingetrokken. Het college heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, maar eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft op 2 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van het college. De rechtbank heeft beoordeeld of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen tijdige informatie over zijn inkomsten te verstrekken. De rechtbank concludeert dat eiser inderdaad deze verplichting heeft geschonden, wat een rechtsgrond vormt voor de intrekking van zijn bijstandsrecht. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij recht had op bijstand gedurende de betwiste periode.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van het college. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 14 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1653 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Akça-Altun),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 februari 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het college [naam] . Voor eiser is ook verschenen als tolk in de taal Arabisch [tolk] , [tolknummer] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college
over de intrekking en terugvordering van eisers recht op bijstand over de periode
1 juni 2020 tot en met 31 juli 2020. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser ontving sinds 5 maart 2020 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Met het besluit van 30 juli 2020 heeft het college de bijstandsuitkering van eiser vanaf 17 augustus 2020 beëindigd wegens inkomsten uit arbeid welke hoger zijn dan de bijstandsnorm.
Het college heeft met de brief van 30 september 2020 eiser in verband met een inkomstenverificatie verzocht om vóór 9 oktober 2020 een aantal stukken te overleggen.
Op 13 oktober 2020 zijn bij het college geen stukken van eiser bekend.
Met het besluit van 13 oktober 2020 (primair besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiser over de periode 1 april 2020 tot en met 31 mei 2020 herzien en over de periode
1 juni 2020 tot en met 16 augustus 2020 ingetrokken, omdat eiser niet tijdig alle inkomstenbewijzen van het [bedrijf] en van de [onderneming] aan het college heeft overgelegd. Daarnaast heeft het college het te veel aan verleende bijstand
(€ 2.951,84) over de periode 1 april 2020 tot en met 16 augustus 2020 teruggevorderd.
Eiser heeft op 10 september 2021 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Met het bestreden besluit van 24 februari 2022 heeft het college het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond wordt verklaard in die zin dat met betrekking tot de maanden
april 2020 en mei 2020 geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht en dat over de maand mei 2020 geen verdere herziening van het recht op bijstand hoeft plaats te vinden. De rechtsgrond van herziening over de maand april 2020 wordt door het college gewijzigd. Verder dient volgens het college het recht op bijstand van eiser over de maand juli 2020 te worden ingetrokken in plaats van het recht te herzien. Het terug te vorderen bedrag stelt het college naar beneden vast op € 2.713,78.
3.1
Het college stelt dat met betrekking tot het bestreden besluit op 17 januari 2022 per abuis een - herzien - primair besluit naar eiser is verzonden (herberekening). Gelet op het in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalde heeft het college dit besluit in de behandeling van het bezwaarschrift meegenomen.
3.2
Voor wat betreft de maanden juni 2020 en juli 2020 is het college van mening dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen looninformatie te verstrekken over deze periode. Uit de door eiser overgelegde WhatsApp-berichten volgt dat eiser het college op de hoogte heeft gebracht dat hij betaald werk had, maar uit deze berichten blijkt ook dat enkel over de maanden april 2020 en mei 2020 loonstroken van eiser zijn ontvangen en niet over de maanden juni 2020 en juli 2020. Uiteindelijk heeft eiser wel de ontbrekende informatie overgelegd voor de maanden juni 2020 en juli 2020 waarna een herberekening heeft plaatsgevonden. Het college brengt met het bestreden besluit de terugvordering terug tot een bedrag van € 2.713,78. Ten slotte zijn er volgens het college geen dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Beroepsgronden
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat het college in het bestreden besluit onterecht geen uitleg heeft gegeven over de berekening van het terug te vorderen bedrag. Daarnaast is eiser van mening dat geen sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. De inkomstenbewijzen over de maanden juni 2020 en juli 2020 zijn rechtstreeks door eisers ex-werkgever aan het college toegestuurd. Ook heeft eiser zelf zijn inkomstenbewijzen via WhatsApp aan zijn contactpersoon bij het college doorgestuurd. Ten slotte zijn dringende redenen aanwezig om van terugvordering af te zien.
Oordeel van de rechtbank
5. In deze procedure is in geschil of eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden door de inkomstenbewijzen van de maanden juni 2020 en juli 2020 niet tijdig aan het college te overleggen en of de terugvordering correct is vastgesteld.
5.1
De te beoordelen periode loopt van 1 juni 2020 tot en met 31 juli 2020.
Schending inlichtingenplicht
6. Een besluit tot intrekking van het recht op bijstand is een belastend besluit. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats aan het college is de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en op het college de last rust aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan. [1] Het college moet dus aannemelijk maken dat eiser de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat daardoor het recht op bijstand niet was vast te stellen.
6.1
De inkomstenbewijzen zijn van belang voor eisers recht op bijstand. In het besluit van 30 juli 2020 staat uitdrukkelijk vermeld dat eiser niet moet vergeten om zijn salarisspecificaties over de maanden juli 2020 en augustus 2020 in te leveren. Ook heeft het college op 30 september 2020 een herstelbrief aan eiser gestuurd met het verzoek om de salarisstroken van de maand mei 2020 en over de periode 15 juni 2020 tot en met
16 augustus 2020 aan te leveren. Daarbij is gesteld dat eiser uiterlijk tot 9 oktober 2020 de tijd heeft om deze stukken te overleggen.
6.2
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de door eiser overgelegde WhatsApp-berichten niet dat de inkomstenbewijzen over de maanden juni 2020 en juli 2020 aan het college zijn verzonden. Uit de WhatsApp-berichten valt enkel af te leiden dat eiser middels een pdf-bestand zijn inkomstenbewijzen van april 2020 en mei 2020 heeft overgelegd. Het standpunt van eiser dat de inkomstenbewijzen destijds rechtstreeks door zijn ex-werkgever aan zijn contactpersoon zijn doorgestuurd, wordt niet nader onderbouwd. Door de inkomstenbewijzen over de maanden juni 2020 en juli 2020 niet tijdig aan het college te overleggen, heeft eiser de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden.
6.3
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandhoevende omstandigheden. [2] Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de desbetreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
6.4
Niet in geschil is dat eiser in de maanden juni 2020 en juli 2020 niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde waardoor het college bevoegd was om over te gaan tot intrekking van eisers recht op bijstand.
Terugvordering
7. De rechtbank overweegt dat nu er sprake is van schending van de inlichtingenplicht als gevolg waarvan teveel uitkering is verstrekt, het college gehouden is tot terugvordering bij eiser over te gaan, tenzij er sprake is van een dringende reden om hiervan af te zien.
7.1
Met betrekking tot de hoogte van het terugvorderingsbedrag overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft ter zitting gesteld dat de hoogte van het terug te vorderen bedrag over de maanden april 2020 en mei 2020 met de herberekening onjuist is vastgesteld, omdat in het bestreden besluit zou staan dat over deze maanden niks wordt teruggevorderd. Dit standpunt van eiser volgt de rechtbank niet. Voor de maanden april 2020 en mei 2020 heeft het college met het bestreden besluit enkel de grondslag van de terugvordering gewijzigd in die zin dat de terugvordering niet meer is gebaseerd op een schending van de inlichtingenplicht. Daarmee ziet het college niet af van herziening van eisers recht op bijstand over de maanden april 2020 en mei 2020. Dat er sprake zou zijn van een onjuiste herberekening van het terug te vorderen bedrag, zoals eiser aanvoert, is de rechtbank niet gebleken.
7.2
Van terugvordering kan worden afgezien wanneer sprake is van een dringende reden of kennelijke hardheid. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [3] kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts zijn gelegen in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. [4]
7.3
De rechtbank overweegt dat in wat eiser heeft aangevoerd geen dringende redenen zijn gelegen op grond waarvan het college van terugvordering had moeten afzien.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 14 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste, tweede en achtste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
2. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kan kosten van bijstand terugvorderen, voorzover de bijstand:
anders dan in het eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;
in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;
voortvloeit uit gestelde borgtocht;
ingevolge artikel 52 bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of
anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1°.de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2°.bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4322.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 6 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2843.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 23 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1395.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:832.