ECLI:NL:RBZWB:2023:8934

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
22/3379
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot schade en schadeverleden

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende, een V.O.F., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) heeft opgelegd van € 4.242. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak op 14 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren. De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de door belanghebbende bepleite herleidingsmethode kan worden toegepast, evenals de waardevermindering wegens schade en schadeverleden.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank legt uit dat de schade die op het moment van aangifte nog niet hersteld was, kan worden toegekend, maar dat in dit geval de schade al hersteld was op het moment van hertaxatie. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast voor de waardevermindering wegens schadeverleden op belanghebbende rust, maar dat zij hierin niet is geslaagd.

De rechtbank wijst het beroep van belanghebbende af, maar kent een immateriële schadevergoeding van € 500 toe wegens de lange duur van de procedure. Daarnaast worden de proceskosten vastgesteld op € 209,25 en moet de inspecteur het griffierecht van € 365 vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, en openbaar gemaakt op 19 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3379

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

V.O.F. [belanghebbende], gevestigd te [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 9 juni 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.242. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 28 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens gemachtigde van belanghebbende [naam] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en niet te hoog is. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Meer specifiek is in geschil of de door belanghebbende bepleite herleidingsmethode kan worden toegepast en of een waardevermindering wegens schade en schadeverleden in aanmerking genomen dient te worden.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd en niet te hoog. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 1.539 aan Bpm voldaan ter zake van de registratie van het motorrijtuig BMW X5 met [VIN-nummer] (de auto).
4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 16 december 2019. In dit rapport heeft de taxateur een bedrag aan schade berekend van € 37.318. Daarvan is een bedrag van € 26.139 mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde.
4.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een taxatierapport van 9 januari 2020. De hertaxateur heeft geen schade aan de auto geconstateerd. In onderdeel 4c. ‘Bevindingen/opmerkingen’ is het volgende opgenomen:
“Alle opgegeven schadeposities zijn niet aangetroffen of kunnen als gebruikersschade* worden aangemerkt. Hierdoor wordt er geen waardevermindering aan het voertuig toegekend.*(Bij gebruikersschade is er rekening gehouden met de leeftijd en kilometerstand van het voertuig)
De CO 2 opgave in Autotelex Pro wijkt af van de CO 2 opgave van het aangegeven voertuig.”
4.3.
De inspecteur heeft op basis van hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 5.781. Vervolgens heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd.

Motivering

Herleidingsmethode
5. Belanghebbende stelt dat toepassing van de door haar bepleite herleidingsmethode resulteert in een verschuldigd bedrag aan Bpm van € 3.008, waardoor de naheffingsaanslag dient te worden verminderd.
5.1.
De beroepsgronden van belanghebbende met betrekking tot de zogenoemde herleidingsmethode slagen niet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 14 april 2022. [1] De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.
Waardevermindering wegens schade
6. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto. Verder heeft de taxateur van DRZ “bevindingen/opmerkingen t.a.v. de opgegeven waardevermindering” in zijn taxatierapport opgenomen.
6.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
6.2.
Belanghebbende heeft ter onderbouwing van de door haar bepleite schade verwezen naar het door haar overgelegde taxatierapport. Belanghebbende erkent dat sprake is geweest van schadeherstel nadat de auto getaxeerd is, maar stelt dat dat niet tot gevolg heeft dat het taxatierapport niet kan worden gebruikt als bewijs.
De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite schade gemotiveerd betwist. De inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat het taxatierapport van belanghebbende niet kan dienen ter onderbouwing van de door belanghebbende bepleite schade omdat, vanwege herstel van de schade, het taxatierapport niet de toestand van de auto weergeeft op het moment van het doen van de aangifte dan wel het moment van registratie.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat een waardevermindering kan worden toegekend voor schade die op het moment van het doen van aangifte nog niet hersteld is. [2] Aangezien belanghebbende erkent dat de schade volledig hersteld is op het moment van doen van hertaxatie – wat plaatsvond 7 dagen na het doen van aangifte – acht de rechtbank het aannemelijk dat op het moment van doen van aangifte de schade al hersteld was. Er is dan geen plaats voor een waardevermindering wegens schade.
Waardevermindering wegens schadeverleden
7. De rechtbank stelt voorop dat onder omstandigheden het schadeverleden van een auto een waardevermindering van de auto kan rechtvaardigen. Een voertuig met een schadeverleden kan, ook na herstel, minder waard zijn dan een voertuig zonder schadeverleden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een schadeverleden bij een latere verkoop zal moeten worden gemeld aan een potentiële koper. Bij de vaststelling van een waardevermindering door een schadeverleden dient de normale gebruiksschade in verband met leeftijd en kilometerstand buiten beschouwing te worden gelaten. De bewijslast voor de hoogte van de waardevermindering rust op belanghebbende.
7.1.
Belanghebbende stelt dat vanwege het schadeverleden van de auto, een waardevermindering in aanmerking genomen dient te worden van € 2.100. Belanghebbende heeft dit bedrag berekend met behulp van de NIVRE-richtlijn.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd. Zowel belanghebbendes taxateur als de hertaxateur zijn niet ingegaan op een schadeverleden en hebben geen bedrag aan waardevermindering in aanmerking genomen dat verband houdt met het schadeverleden. Daarnaast acht de rechtbank de NIVRE-richtlijn te algemeen en bovendien is onduidelijk op welke onderliggende gegevens de forfaits zijn gebaseerd.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
8. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens de lange duur van de procedure. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat geen recht bestaat op immateriëleschadevergoeding. De inspecteur stelt dat gemachtigde werkt op basis van ‘no cure no pay’ en wijst op de algemene voorwaarden van gemachtigde, waarin is opgenomen dat alle vergoedingen – waaronder de immateriëleschadevergoeding – toekomen aan gemachtigde. Volgens de inspecteur is het daardoor niet belanghebbende die gecompenseerd wordt voor de overschrijding van de redelijke termijn.
8.1.
De rechtbank verwerpt de stelling van de inspecteur onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 2 juni 2017. [3] Daarin is het volgende overwogen:
“2.3.3. (…) Aan toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn staat niet in de weg dat aan de belanghebbende bijstand is verleend op basis van ‘no cure no pay’ (vgl. HR 7 oktober 2011, nr. 10/05199, ECLI:NL:HR:2011:BT6841, BNB 2011/281). Evenmin staat daaraan in de weg dat de belanghebbende ermee heeft ingestemd dat een eventuele vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan de rechtsbijstandverlener wordt uitbetaald (vgl. HR 16 november 2012, nr. 11/02517, ECLI:NL:HR:2012:BY2770, BNB 2013/41).”
De rechtbank ziet in hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd geen aanleiding om hiervan af te wijken.
8.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ontvangen op 30 september 2021. De uitspraak op bezwaar is van 9 juni 2022. De rechtbank doet uitspraak op 19 december 2023. De redelijke termijn is daarmee overschreden met 3 maanden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500. Dit bedrag komt volledig voor rekening van de inspecteur.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. De toekenning van een immateriëleschadevergoeding maakt dat niet anders. De naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking blijven in stand.
9.1.
In verband met de toekenning van een immateriëleschadevergoeding komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor de beroepsfase. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De te vergoeden proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 209,25 (1 punt voor het verzoek om schadevergoeding met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,25 voor het gewicht van de zaak). [4]
9.2.
De inspecteur wordt tevens opgedragen om het geheven griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 209,25 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 19 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 19 januari 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:397.
4.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
5.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.