ECLI:NL:RBZWB:2023:8852

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
18 december 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4765
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buitenbehandelingstelling aanvraag bijstandsuitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, dat zijn aanvraag om een bijstandsuitkering buiten behandeling heeft gesteld. De rechtbank heeft de zaak op 20 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat het college terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had op 13 maart 2020 verzocht om bijstand, maar het college stelde dat de aanvraag niet compleet was en dat eiser onvoldoende gegevens had verstrekt. De rechtbank wijst erop dat het college de mogelijkheid heeft om de buitenbehandelingstelling te handhaven, maar dat dit een belangenafweging vereist. De rechtbank concludeert dat het college deze belangenafweging niet heeft gemaakt, maar dat dit gebrek niet heeft geleid tot benadeling van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar draagt het college wel op het griffierecht aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4765 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, college.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 5 oktober 2021 (bestreden besluit).
De rechtbank heeft het beroep op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [vertegenwoordiger college 1] en [vertegenwoordiger college 2] namens het college. Eiser is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt het beroep van eiser tegen het besluit van het college
waarin de aanvraag van eiser om een bijstandsuitkering buiten behandeling is gesteld met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.1
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiser heeft op 13 maart 2020 verzocht om een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande.
Met de brief van 16 april 2020 heeft het college eiser uitgenodigd voor een gesprek op
23 april 2020. Aan eiser is gevraagd om voor die datum nog stukken in te leveren. Tevens is medegedeeld dat eiser zich moet inschrijven op het adres waar hij verblijft.
Met de brief van 11 mei 2020 heeft het college ontbrekende stukken opgevraagd. Daarbij is medegedeeld dat als eiser de stukken niet overlegt, de aanvraag niet in behandeling zal worden genomen.
Op verzoek van eiser heeft het college de termijn voor het verstrekken van de stukken verlengd. Met zijn brief van 20 juni 2020 heeft eiser een aantal stukken overgelegd.
Met het besluit van 1 juli 2020 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Eiser heeft op 22 december 2020 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dat verzoek is bij uitspraak van 7 april 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1690, afgewezen.
Eiser heeft op 22 december 2020 een beroepsschrift ingediend vanwege niet tijdig beslissen inzake het bezwaar tegen het besluit van 1 juli 2020. Het beroep is met een uitspraak van
7 april 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1691, niet-ontvankelijk verklaard.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bestreden besluit
3. Het college heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling is gesteld. Allereerst overweegt het college dat aan artikel 17 van de Participatiewet het uitgangspunt ten grondslag ligt dat van de belanghebbende die een beroep doet op een specifieke overheidsvoorziening, verlangd kan worden dat hij voldoende gegevens en inlichtingen verstrekt. Daarnaast wijst het college erop dat volgens rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1]
voor de toepassing van artikel 4:5, eerste lid aanheft en onder c, Awb uitsluitend van belang is of de gevraagde gegevens binnen de hersteltermijn zijn ontvangen. Het alsnog inleveren van gegevens tijdens de bezwaarprocedure houdt niet in dat het gemeentebestuur het bestreden besluit tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag niet mag handhaven. [2] Ten slotte verwijst het college naar de uitspraak van de voorzieningenrechter [3] en neemt deze overwegingen over.
Beroepsgronden
4. Eiser is het niet eens met de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag om een bijstandsuitkering. Eiser zou meerdere aanvragen om een bijstandsuitkering hebben gedaan die allemaal door het college zijn afgewezen, buiten behandeling zijn gesteld of waar geen reactie op zou zijn gekomen. Ook houdt het college zich niet aan zijn taken met betrekking trot de zorg, het inkomen en het werk. Daarnaast is eiser het niet eens met de uitspraak van de voorzieningenrechter [4] , omdat in de uitspraak met meerdere zaken geen rekening zou zijn gehouden. Ten slotte stelt eiser alle informatie waarover hij beschikt te hebben overgelegd en heeft hij per gevraagd stuk een uitleg gegeven.
Oordeel van de rechtbank
5. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb kan het bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet te behandelen, als de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen
5.1
De CRvB is in haar recente uitspraak [5] teruggekomen op de tot nu toe geldende rechtspraak dat aard en inhoud van het besluit dat strekt tot buitenbehandelingstelling van een aanvraag met zich meebrengen dat in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of bescheiden die na het nemen van het oorspronkelijke besluit alsnog zijn verstrekt. De CRvB heeft overwogen dat als na een buitenbehandelingstelling met toepassing van artikel 4:5 van de Awb de gevraagde gegevens in de bezwaarperiode alsnog zijn overgelegd het college bevoegd is, maar niet verplicht, om de buitenbehandelingstelling te handhaven. Het college heeft in die situatie dus de ruimte om alsnog inhoudelijk te beslissen op de aanvraag. Dit betekent dat het college bij de beslissing om de buitenbehandelingstelling te handhaven een belangenafweging moet maken. De gevolgen van het besluit om niet alsnog op de aanvraag te beslissen mogen voor de belanghebbende niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit de dienen doelen. Dat volgt uit artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Indien op basis van de alsnog overgelegde gegevens komt vast te staan dat de aanvrager ook al recht op bijstand had met ingang van de datum van de aanvraag die buiten behandeling is gesteld, heeft de aanvrager een zwaarwegend belang bij het alsnog in behandeling nemen van die aanvraag.
5.2
Bij een belangenafweging moeten in beginsel alle rechtstreeks bij een besluit betrokken belangen worden afgewogen. Dat volgt ook uit artikel 3:4, eerste lid van de Awb. Uit de aard van de bevoegdheid tot handhaving van de buitenbehandelingstelling van een aanvraag om bijstand vloeit voor zo een belangenafweging geen beperking voort. Daarbij is het volgende van betekenis.
5.3
Handhaving van de buitenbehandelingstelling van een bijstandsaanvraag brengt voor de aanvrager – als die in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert – mee dat deze een nieuwe aanvraag om bijstand zal moeten doen. Bijstand wordt in beginsel niet toegekend met terugwerkende kracht. Dit volgt uit artikel 44 van de Participatiewet. Bij toekenning van bijstand op de nieuwe aanvraag zal deze daarom in beginsel niet eerder ingaan dan op de datum van de melding voor die nieuwe aanvraag. Toekenning van bijstand met ingang van de oorspronkelijk beoogde ingangsdatum is dus in beginsel niet meer mogelijk. Indien op basis van de alsnog overgelegde gegevens komt vast te staan dat de aanvrager ook al recht op bijstand had met ingang van de datum van de aanvraag die buiten behandeling is gesteld, heeft de aanvrager dus een zwaarwegend belang bij het alsnog in behandeling nemen van die aanvraag. Immers, hij kan dan over die periode geen bijstand meer krijgen, terwijl hij wel in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. Daarbij is mede van betekenis dat de bijstand het karakter heeft van een laatste vangnet. Verder zijn bij een besluit tot buitenbehandelingstelling van een bijstandsaanvraag geen belangen van derden betrokken. Dat betekent dat het college tegenover het zwaarwegende belang van de aanvrager een eigen belang bij handhaving van de buitenbehandelingstelling moet stellen om tot een evenwichtige belangenafweging te komen. [6] In algemene zin kan daartegenover aan de zijde van de bijstandverlenende instantie bijvoorbeeld een belang bestaan om de buitenbehandelingstelling in bezwaar te handhaven, gezien de bestuurslast die gepaard kan gaan met het nemen van een inhoudelijke beslissing.
5.4
Het college heeft het bestreden besluit genomen zonder een (kenbare) belangenafweging te maken. Vanwege het ontbreken van de belangenafweging is het bestreden besluit, gelet op de onder 5.1 genoemde rechtspraak, gebrekkig gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. Het college heeft ter zitting namelijk alsnog aangegeven dat het belang van het handhaven van de buitenbehandelingstelling in het bestreden besluit is gelegen in het feit dat de door eiser in bezwaar overgelegde stukken nog steeds onvoldoende zijn om over de aanvraag te beslissen. De rechtbank volgt dit standpunt van het college en daarmee heeft het college alsnog een belangenafweging gemaakt.
5.5
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college ook achteraf (op basis van nieuwe gegevens) de aanvraag niet inhoudelijk kon beoordelen en de aanvraag terecht buiten behandeling heeft gesteld. Om wel te kunnen beoordelen of eiser vanaf
13 maart 2020 recht op bijstand had, was nader onderzoek nodig geweest door het college. Gezien de bestuurslast die daarmee gepaard gaat mocht het college de belangen van het college zwaarder wegen dan de belangen van eiser om zijn bijstandsaanvraag alsnog in behandeling te nemen en inhoudelijk te beoordelen. Daarbij mag het college ook betekenis hechten aan de omstandigheid dat eiser al vele malen aanvragen heeft gedaan en daartoe meerdere malen niet zelf de stukken leverde die nodig zijn om te kunnen vaststellen dat eiser ook recht heeft op de aangevraagde bijstand.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard. Nu de rechtbank aanleiding heeft gezien om artikel 6:22 van de Awb toe te passen, wordt het college opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. Van overige door eiser gemaakte proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 1 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:4
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 4:2, tweede lid
De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 4:5, eerste lid aanheft en onder c
Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:12, eerste lid
De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 8 mei 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA4636.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 april 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AJ9780.
3.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rb. Zeeland-West-Brabant van 7 april 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1690.
4.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rb. Zeeland-West-Brabant van 7 april 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:1690.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2793.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 11 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2207.