ECLI:NL:RBZWB:2021:1690

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
AWB- 20_10313 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening inzake buiten behandeling stelling van aanvraag bijstandsuitkering

Op 7 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoeker bezwaar had gemaakt tegen de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering. Verzoeker had op 13 maart 2020 een aanvraag ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen had deze aanvraag op 1 juli 2020 buiten behandeling gesteld. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat hij geen inkomen of uitkering ontving. Tijdens de zitting op 30 maart 2021 werd vastgesteld dat verzoeker het griffierecht niet had betaald, maar dat hij om vrijstelling had verzocht wegens betalingsonmacht. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker niet in verzuim was, waardoor het verzoek ontvankelijk was.

De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker niet alle benodigde stukken had overgelegd die noodzakelijk waren voor de beoordeling van zijn recht op bijstand. Het college had verzoeker eerder gevraagd om aanvullende informatie, maar verzoeker had niet tijdig gereageerd. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen en dat er geen omstandigheden waren die maakten dat het college van deze bevoegdheid geen gebruik had mogen maken. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/10313 PW VV

uitspraak van 7 april 2021 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker,

gemachtigde mr. H.A.C. Klein Hesselink,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen,verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 1 juli 2020 (bestreden besluit) inzake de buiten behandeling stelling van zijn aanvraag. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het griffierecht niet is betaald. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht. Omdat niet gebleken is dat verzoeker enig inkomen heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker niet in verzuim is, zodat het verzoek ontvankelijk is.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 30 maart 2021. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] . Tijdens de zitting is ook het beroep van 22 december 2020 besproken (met als kenmerk 20/10314).

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 13 maart 2020 verzocht om een bijstandsuitkering.
Met de brief van 16 april 2020 heeft het college verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 23 april 2020. Aan verzoeker is gevraagd om voor die datum nog stukken in te leveren.
Tevens is meegedeeld dat hij zich moet inschrijven op het adres waar hij verblijft.
Met de brief van 11 mei 2019 heeft het college ontbrekende stukken opgevraagd. Daarbij is tevens meegedeeld dat als verzoeker de stukken niet overlegt, de aanvraag niet in behandeling zal worden genomen.
Op verzoek van verzoeker heeft het college de termijn voor het verstrekken van de stukken verlengd. Met zijn brief van 20 juni 2020 heeft verzoeker een aantal stukken overgelegd.
Met het bestreden besluit heeft het college de aanvraag van verzoeker buiten behandeling gesteld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat hij al geruime tijd geen inkomen of uitkering heeft. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd in te grijpen.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
4. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake indien onvoldoende gegevens of bescheiden worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb gaat het daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen
5. Ter zitting is besproken wat de strekking van het verzoek om voorlopige voorziening is. Partijen zijn het er over eens dat het verzoek om voorlopige voorziening aangemerkt moet worden als een verzoek in samenhang met het bezwaar tegen het besluit van 1 juli 2020.
6. Het gaat hier om een buiten behandeling stelling van de aanvraag. Dit betekent dat stukken die na het bestreden besluit zijn overgelegd niet kunnen worden meegenomen, tenzij de belanghebbende aannemelijk maakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om de gevraagde gegevens binnen de gegeven hersteltermijn te verstrekken [1] . De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet om nader uitstel heeft gevraagd. Het is verder ook niet gebleken dat verzoeker redelijkerwijs niet eerder de gevraagde stukken heeft kunnen overleggen. De na het bestreden besluit overgelegde stukken zullen daarom niet betrokken worden bij de beoordeling van het bestreden besluit.
7. Aan het besluit van 1 juli 2020 ligt ten grondslag dat verzoeker diverse opgevraagde stukken niet heeft overgelegd. Het gaat om:
  • inschrijving in Terneuzen
  • bewijs opheffing Nederlandse bankrekeningen
  • bewijs van maandelijkse huurbetaling
  • bewijs waar verzoeker van heeft geleefd en indien er sprake is van loon, bewijsstukken daarvan.
  • bewijs van waterverbruik
  • bewijsstukken van zijn kantoor
De voorzieningenrechter zal deze opgevraagde stukken hierna afzonderlijk bespreken.
Inschrijving in Terneuzen
Ter zitting heeft de gemachtigde van het college opgemerkt dat de inschrijving geen vereiste is om tot behandeling van de aanvraag te komen. Het college heeft deze eis echter uit praktische overwegingen opgenomen. Een inschrijving is immers noodzakelijk om tot uitbetaling van een eventueel toe te kennen uitkering te kunnen komen (zie artikel 40 van de Participatiewet). Verder is van belang dat verzoeker, nadat hij ingeschreven is, ook een legitimatiebewijs kan aanvragen.
De voorzieningenrechter kan het college volgen in de stelling dat het hier om een praktische handelswijze gaat. Deze opmerking dient daarom meer als informatie voor verzoeker. Het niet ingeschreven staan is dan ook geen belemmering om de aanvraag in behandeling te nemen.
Bewijs opheffing Nederlandse bankrekeningen
Verzoeker heeft gesteld dat hij een Rabobankrekening en een SNS-rekening heeft gehad. Deze bankrekeningen kunnen van belang zijn bij de beoordeling of verzoeker in bijstandsbehoeftige omstandigheden verkeert. Verzoeker zal dan ook informatie van de opheffing van zijn rekeningen over moeten leggen. Een eigen verklaring daarover is onvoldoende. Ook is niet gebleken dat verzoeker van deze banken geen verklaring kan verkrijgen.
Bewijs van maandelijkse huurbetaling
In de overgelegde huurovereenkomst van het adres [adres] is [naam verhuurder] als verhuurder en verzoeker als huurder vermeld. Uit de stukken is echter niet duidelijk geworden of huur wordt betaald en zo ja wie de huur van de woning betaalt. De huur van de woning is behoorlijk hoog (€ 1.255,- per maand). Voor het recht op bijstand is het dan ook belangrijk te weten of er huurbetalingen zijn geweest en als deze door verzoeker betaald werden, hoe hij die huur heeft kunnen betalen. Het college heeft dan ook terecht stukken gevraagd van betaling van de maandelijkse huur vanaf januari 2019. De in het dossier aanwezige stukken zijn onvoldoende om hier duidelijkheid over te krijgen. Er is weliswaar een verklaring van [naam zoon eigenaresse van woning] overgelegd dat er huur in 2019 en 2020 is betaald, maar niet duidelijk was wie [naam zoon eigenaresse van woning] is. Pas ter zitting heeft de gemachtigde van verzoeker toegelicht dat [naam zoon eigenaresse van woning] een zoon is van mevrouw [naam eigenaresse woning] (de eigenaresse van de woning). Verder is toegelicht dat [naam verhuurder] de boekhouder van mevrouw [naam eigenaresse woning] is. Deze toelichting kan inderdaad een verklaring zijn voor het verstrekken van informatie over de huurbetalingen door [naam zoon eigenaresse van woning] , maar verzoeker zal dit nog wel moeten onderbouwen, bij voorkeur met een verklaring van mevrouw [naam eigenaresse woning] zelf. Ook is van belang dat er duidelijkheid komt wie over welke periode de huur dan heeft betaald en/of onder welke voorwaarden verzoeker in de woning kan verblijven. Deze duidelijkheid is in ieder geval voorafgaand aan het bestreden besluit niet gegeven.
Bewijs waar verzoeker van heeft geleefd en indien er sprake is van loon, bewijsstukken daarvan
Namens het college is ter zitting gesteld dat - anders dan aanvankelijk wel verzocht - gegevens vanaf 2012 niet nodig zijn. Het is voldoende dat verzoeker stukken indient waaruit blijkt hoe hij vanaf 2019 in zijn levensonderhoud heeft voorzien. Omdat het voor de beoordeling van het recht op bijstand noodzakelijk is om te weten waarvan verzoeker heeft geleefd, heeft het college deze gegevens mogen opvragen. Uit de stukken die voorafgaand aan het bestreden besluit zijn overgelegd (leenovereenkomsten over 2016, 2017, 2018 en 2019) kan dit niet voldoende worden opgemaakt.
Bewijs van waterverbruik
Het waterverbruik kan een indicatie zijn of verzoeker woont op het door hem opgegeven adres. Deze gegevens kan het college echter ook zelf opvragen bij het waterbedrijf. Verzoeker hoeft hiervan dan ook geen bewijs te leveren. Overigens is ter zitting nog gesteld dat het water is afgesloten.
Bewijsstukken van zijn kantoor
Nadat het college bij verzoeker om bewijsstukken heeft gevraagd, heeft verzoeker opgemerkt dat een aantal stukken nog op zijn kantoor in het buitenland liggen. Hoewel hieruit opgemaakt zou kunnen worden dat verzoeker nog kantoor houdt in het buitenland, is het inmiddels wel voldoende duidelijk geworden dat hiervan geen sprake is. Verzoeker heeft bedoeld te zeggen dat hij op de universiteit heeft gewerkt en daar een kamer heeft gehad, waar deze stukken nog zouden kunnen liggen. Uit de dossierstukken komen verder ook geen aanknopingspunten naar voren waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat verzoeker nog ergens werkzaamheden vanuit een kantoor verricht. Gegevens over het kantoor hoefde verzoeker dan ook niet over te leggen.
8. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat verzoeker niet alle stukken die nodig zijn voor het beoordelen van het recht op bijstand heeft overgelegd. Het college was, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, dan ook bevoegd om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Er zijn geen omstandigheden die maken dat het college van deze bevoegdheid in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken. De voorzieningenrechter verwacht daarom dat het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden. Het verzoek om voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 7 april 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.