In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 december 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. Het geschil betreft de vraag of de levering van een tot hotel getransformeerd kantoorgebouw belast is met omzetbelasting. De rechtbank oordeelt dat er geen omzetbelasting verschuldigd is, omdat de wijzigingen aan het gebouw niet zo ingrijpend zijn dat er sprake is van 'in wezen nieuwbouw'. De rechtbank stelt vast dat de Nederlandse wetgeving vereist dat voor omzetbelasting sprake moet zijn van een nieuw gebouw, wat in dit geval niet aan de orde is. Hierdoor is de samenloopvrijstelling in de overdrachtsbelasting niet van toepassing, en wordt de op aangifte voldane overdrachtsbelasting niet teruggegeven. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard.
De rechtbank behandelt het beroep gelijktijdig met andere beroepen en concludeert dat de inspecteur alle relevante stukken heeft overgelegd. De rechtbank gaat niet mee in het betoog van belanghebbende dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank legt uit dat de eisen voor een 'verbouwing' in de Nederlandse wetgeving niet in strijd zijn met de Btw-richtlijn, en dat de samenloopvrijstelling alleen van toepassing kan zijn als er sprake is van een vervaardigd goed. De rechtbank komt tot de conclusie dat de werkzaamheden aan het gebouw niet zodanig ingrijpend zijn dat er sprake is van een nieuw gebouw, en verklaart het beroep ongegrond.