ECLI:NL:RBZWB:2023:8263

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3582
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de definitieve tegemoetkoming in loonkosten op basis van de NOW-regeling door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een onderneming in de uitvaartbranche, tegen de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-1). De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had bij het primaire besluit van 27 maart 2022 de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 97.935,-, terwijl eiseres een hoger voorschot had ontvangen en nu € 118.932,- moet terugbetalen. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van eiseres, die stelt dat zij zwaar is getroffen door de coronamaatregelen en dat de terugvordering onevenredig is. De minister verdedigt zijn besluit door te stellen dat de loonsom in de subsidieperiode lager was dan driemaal de loonsom in de referentiemaand november 2019, en dat de NOW-regeling niet bedoeld is voor werkgevers die werken met nul-urencontracten. De rechtbank concludeert dat de minister de subsidie in overeenstemming met de NOW-regeling heeft vastgesteld en dat de terugvordering gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af, maar constateert wel motiveringsgebreken in het besluit van de minister. Eiseres heeft recht op een vergoeding van haar proceskosten, die door de minister moet worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3582

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. E.C.J. Wouters),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now-1).
De minister heeft bij het primaire besluit van 27 maart 2022 de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 97.935,-. Omdat eiseres een hoger voorschot had ontvangen dient zij
€ 118.932,- terug te betalen. Met het bestreden besluit van 10 juni 2022 op het bezwaar van eiseres is de minister bij dat besluit gebleven.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de beroepszaak geregistreerd onder zaaknummer 22/5571, op 10 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: voor eiseres [naam] , directeur, bijgestaan door mr. M.P. Wolf en mr. L. Prinsen, kantoorgenoten van de gemachtigde, en namens de minister mr. H.J.J. Verhoeven .

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres is een onderneming in de uitvaartbranche. Zij levert uitvaartpersoneel voor begrafenissen en crematies. Eiseres werkt voornamelijk met flexibel inzetbaar personeel, vooral studenten. Deze studenten geven hun beschikbaarheid door via een app. Als eiseres een aanvraag binnenkrijgt om personeel voor een uitvaart te leveren, kijkt zij welke studenten beschikbaar zijn. Eiseres betaalt haar werknemers naar het aantal gewerkte uren. Daarnaast heeft eiseres nog ongeveer 15 fte personeel in vaste dienst, waaronder
4 planners.
Op 18 mei 2020 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in loonkosten op grond van de Now-1 op basis van een verwacht omzetverlies van 46%.
Bij besluit van 26 mei 2020 heeft de minister een tegemoetkoming in de loonkomsten op grond van de Now-1 voor de maanden maart, april en mei 2020 toegekend van € 271.082,-. Hiervan is € 216.867,- als voorschot uitbetaald.
Op 26 januari 2022 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor de definitieve vaststelling van de tegemoetkoming.
In het primaire besluit van 27 maart 2022 heeft de minister de definitieve tegemoetkoming vastgesteld op € 97.935,-. De minister heeft de vaststelling gebaseerd op het werkelijk omzetverlies over de subsidieperiode van 1 mei tot en met 31 juli 2020 en de (ten opzichte van de referentiemaand november 2019 lagere) loonsom in de subsidieperiode. Het te veel betaalde voorschot van € 118,932,- wordt teruggevorderd.
Bij het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit van 27 maart 2022 ongegrond verklaard. Dit besluit is daarmee in stand gebleven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt hierna of de minister in redelijkheid de definitieve tegemoetkoming op grond van de Now-1 heeft vastgesteld op € 97.935,- en het te veel betaalde voorschot heeft terug gevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beroepsgronden
5. Eiseres stelt zwaar te zijn getroffen door de coronamaatregelen. Zij had in die periode een gebrek aan opdrachten. Dat is de reden dat de loonsom lager is uitgevallen. Overheidsbesluiten dienen gelet op de jurisprudentie geschikt, noodzakelijk en evenwichtig te zijn. Dit geldt ook bij intrekking en terugvordering van subsidie. In het bestreden besluit is geen maatwerk geboden. De hoogte van de terugvordering is onevenredig. De verlaging van de loonsom is ten onrechte volledig doorbelast aan eiseres zonder rekening te houden met het omzetverlies. Eiseres moet meer terugbetalen aan subsidie (namelijk € 118.932,-) dan zij heeft bespaard aan loonkosten door werknemers met een 0-uren contract niet op te roepen (namelijk € 111.511,-). Eiseres verkeert in financiële moeilijkheden en is niet in staat om de teruggevorderde subsidie te betalen.
Standpunt minister
6. De minister stelt zich op het standpunt dat de definitieve tegemoetkoming moet worden verlaagd omdat de loonsom in de periode maart tot en met mei 2020 lager was dan driemaal de loonsom in november 2019. Het is niet mogelijk om van de dwingende bepaling van artikel 7, tweede lid, van de Now-1 af te wijken.
Vaststelling definitieve tegemoetkoming
7. Het gaat in deze zaak om de vaststelling van Now-subsidie. Uit artikel 14, vijfde
lid, van de Now-1 volgt dat de minister de subsidie vaststelt aan de hand van de berekeningswijze bedoeld in artikel 7 van de Now-1.
8. Dat de definitieve tegemoetkoming voor eiseres lager uitvalt dan het voorschot wordt in de eerste plaats veroorzaakt door het feit dat eiseres feitelijk een lager omzetverlies had in de subsidieperiode (38%) dan zij bij de aanvraag van het voorschot had ingeschat (46%). Eiseres heeft hiertegen geen gronden aangevoerd.
9. In de tweede plaats komt de lagere vaststelling door het feit dat sprake is van een lagere loonsom in de subsidieperiode dan drie keer de loonsom van november 2019 [1] .
10. De rechtbank stelt vast dat de definitieve berekening van de hoogte van de tegemoetkoming is geregeld in artikel 7 van de Now-1. Op grond van artikel 7, tweede lid, wordt, indien de loonsom over de subsidieperiode lager is in vergelijking met de loonsom over de referentiemaand, de definitieve subsidie verlaagd met het gehele verschil in de loonsom. Artikel 7 van de Now-1 is dwingend geformuleerd en biedt geen ruimte om af te wijken van daarin voorgeschreven rekenmethoden.
De minister heeft de definitieve tegemoetkoming in de loonkosten in overeenstemming met artikel 7 van de Now-1 vastgesteld.
De wettelijke grondslag voor de lagere vaststelling
11. Omdat het hier om een subsidievaststelling gaat, is ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Onderdeel van titel 4.2 van de Awb is artikel 4:46.
Op grond van artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vastgesteld, tenzij er sprake is van één van de in het tweede lid (limitatief) genoemde situaties. In die gevallen kan de subsidie lager worden vastgesteld.
De rechtbank stelt vast dat de minister noch in het primaire besluit noch in het bestreden besluit de wettelijk grondslag voor de lagere vaststelling heeft vermeld. In zoverre kleeft er dus een motiveringsgebrek aan de besluitvorming. De rechtbank komt hier later op terug.
12. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat de grondslag voor de lagere vaststelling is gelegen in artikel 4:46, tweede lid, onder d van de Awb. Deze bepaling biedt de mogelijkheid de subsidie lager vast te stellen indien de subsidieverlening onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
13. De rechtbank is van oordeel dat de minister artikel 4:46, tweede lid, onder d, van de Awb als grondslag kon hanteren voor het lager vaststellen van de subsidie. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat bij het aanvragen van de subsidie en de vaststelling van (het voorschot op) de subsidieverlening uitgegaan wordt van diverse onzekere factoren. Zo moet een schatting van het omzetverlies gemaakt worden en wordt ervan uitgegaan dat de loonsom in de subsidieperiode nagenoeg gelijk zal blijven aan de loonsom in de referentieperiode (in dit geval november 2019). Gelet op de snelheid waarmee de regeling is gemaakt en het belang bij een spoedige uitbetaling van de tegemoetkoming kon dat ook niet anders. Dit betekent wel dat de aanvrager zich moet realiseren dat het uiteindelijke subsidiebedrag lager kan worden vastgesteld als de loonsom lager wordt en/of het geschatte omzetverlies lager uitvalt. De rechtbank betrekt daarbij dat de minister in het besluit tot subsidieverlening van 26 mei 2020 hierop heeft gewezen.
De minister is bevoegd om de subsidie op deze grondslag lager vast te stellen.
Gebruikmaken van de bevoegdheid
14. Het voorgaande betekent niet dat de minister de subsidie altijd lager moet vaststellen als de loonsom in de subsidieperiode lager is en het omzetverlies lager uitvalt. Het gaat hier immers om een discretionaire bevoegdheid. Bij de toepassing van artikel 4:46, tweede lid, onder d, van de Awb moet de minister een afweging maken tussen het belang van een juiste vaststelling van de Now-subsidie enerzijds en de gevolgen van een lagere vaststelling voor betrokkene anderzijds.
15. Op grond van het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel mogen de nadelige gevolgen van de lagere vaststelling en de terugvordering van de als gevolg daarvan ten onrechte ontvangen bedragen, niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen. Zoals de CRvB in de uitspraak van 11 oktober 2022 [2] , in navolging van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 februari 2022 [3] , heeft overwogen, is de ratio van het evenredigheidsbeginsel niet het tegengaan van nadelige gevolgen van besluitvorming, maar het voorkomen van onnodig nadelige gevolgen. Het gaat hierbij verder om een directe toetsing van een (bestreden) besluit aan het evenredigheidsbeginsel [4] . Bij deze toetsing kunnen de geschiktheid, de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van het (bestreden) besluit een rol spelen.
16. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de minister een belangenafweging heeft verricht. Aan het bestreden besluit kleeft dus nog een motiveringsgebrek.
17. Ten aanzien van de vraag of de belangen van eiseres zwaarder moeten wegen dan het belang van de minister overweegt de rechtbank dat de minister bij de totstandkoming van een subsidieregeling zoals de Now veel beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat de onderhavige toetsing minder intensief is. [5]
18. Het doel van de Now-regeling is behoud van werkgelegenheid. De Now komt om werkgevers tegemoet in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet (met ten minste 20% gedurende een periode van drie maanden), vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zodat zij werknemers in dienst kunnen houden voor de uren die zij werkten voordat sprake was van deze terugval. Dit staat om artikel 3 van de Now-1. De subsidie wordt afgestemd op de feitelijk in de subsidieperiode gedaalde omzet en gemaakte loonkosten. In zoverre is het besluit geschikt en noodzakelijk.
19. Daar staat tegenover dat het bestreden besluit voor eiseres financieel nadelige gevolgen heeft omdat zij minder subsidie krijgt en een deel van het ontvangen voorschot moet terugbetalen. Er is echter geen aanleiding om in dit geval dit financiële nadeel als onevenwichtig te beoordelen.
Eiseres heeft met de verreweg de meeste van haar werknemers een arbeidsovereenkomst met uitgestelde prestatieplicht in de vorm van een nul-urencontract gesloten. Uit de door het UWV geanalyseerde gegevens uit de polis administratie blijkt dat eiseres haar werknemers betaald naar het aantal gewerkte uren. Het personeel is dus niet doorbetaald. [6] Eiseres stelt dat in de coronatijd, terwijl er minder begrafenissen waren waar personeel voor nodig was, haar kosten per begrafenis wel zijn toegenomen, omdat er meer werknemers per begrafenis ingepland moesten worden voor het geval werknemers met lichte corona-gerelateerde klachten vanwege de coronamaatregelen niet mochten werken. Bovendien moesten de werknemers door bezettingsproblemen vaak verder reizen om bij begrafenissen elders in het land als drager op te treden. Dit heeft de nodige extra kosten voor eiseres met zich gebracht.
De rechtbank is met de minister van oordeel dat de Now-regeling uitdrukkelijk niet was bedoeld voor de situatie waarbij de werkgever werkt met werknemers met een nul-urencontract. Eiseres hoefde haar werknemers immers niet op te roepen en zij heeft haar werknemers in de subsidieperiode enkel uitbetaald indien zij feitelijk hebben gewerkt. De Now is ook niet bedoeld om subsidie te verlenen voor andere kosten waarmee werkgevers werden geconfronteerd ten gevolge van de coronamaatregelen.
20. De rechtbank wijst erop dat eiseres in de periode maart tot en met mei 2020 een loonsom heeft uitbetaald van in totaal € 375.779,-. Zij heeft uiteindelijk een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Now-1 ontvangen van € 97.935,-. Dat betekent dat zij het resterende bedrag van € 277.844,- aan loonkosten in deze periode zelf heeft betaald. Dit is 56% van driemaal de loonsom van november 2019. Verder wijst de rechtbank erop dat de omzetdaling in deze periode 38% bedroeg. Dat betekent dat er nog steeds sprake was van 62% behaalde omzet. Met de behaalde omzet en de verstrekte subsidie moet eiseres naar het oordeel van de rechtbank in beginsel in staat worden geacht haar loonkosten over de subsidieperiode te voldoen. Van onevenredig nadelige gevolgen voor eiseres is dus geen sprake.
21. Volgens eiseres is sprake strijd met het fair balance vereiste als neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. De rechtbank wijst in dit kader op de uitspraak van de CRvB van 24 november 2022 [7] . In die uitspraak heeft de CRvB geoordeeld dat het feit dat een verstrekte uitkering of toeslag als voorschot is gekwalificeerd nog niet op voorhand betekent dat geen sprake kan zijn van een beschermd eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. Vraag is of de ontvanger een legitieme verwachting had dat de aanspraak op een uitkering of toeslag even hoog zou zijn als het aan haar verstrekte voorschot.
22. Hoewel het in de onderhavige zaak niet gaat om een uitkering of toeslag, maar om een subsidieverlening, ziet de rechtbank wel aanleiding aan te sluiten bij de uitspraak van de CRvB, aangezien het systeem van de Now ook voorziet in een voorschot en definitieve vaststelling. De vraag die dan beantwoord moet worden is of eiseres als ontvanger van de Now-subsidie de legitieme verwachting had dat de definitieve vaststelling van de subsidie even hoog zou zijn als het aan haar verstrekte voorschot.
Nu de loonsom lager is geworden doordat eiseres minder personeel heeft ingezet, heeft zij conform de regels van de Now-1 minder definitieve tegemoetkoming ontvangen. Er is geen sprake van een legitieme verwachting dat de definitieve vaststelling van de subsidie even hoog zou zijn als het verstrekte voorschot. Door de lagere vaststelling is onder deze omstandigheden geen sprake van inmenging in een beschermd eigendomsrecht in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. Het bedrag aan Now-subsidie dat eiseres teveel heeft gekregen en nu wordt teruggevorderd, kan dan ook niet worden aangemerkt als haar eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Terugvordering van het te veel betaalde voorschot
23. Op grond van artikel 15 van de Now-1 kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt. De minister is dus bevoegd om te veel betaalde voorschotten terug te vorderen, maar is daartoe niet verplicht. De minister zal een afweging moeten maken en uit moeten leggen waarom tot terugvordering wordt overgegaan.
24. De minister heeft het te veel betaalde voorschot van € 118.932,- in zijn geheel van eiseres teruggevorderd. In het bestreden besluit is echter geen belangenafweging gemaakt ten aanzien van de vraag of tot terugvordering van het hele bedrag moet worden overgegaan. Aan het bestreden besluit kleeft dus ook op dit punt een motiveringsgebrek.
25. Ter zitting heeft de minister toegelicht dat er wel een belangenafweging is gemaakt. Hij heeft het algemene doel van de Now-1 afgewogen tegen het individuele belang van eiseres bij het mogen behouden van het betaalde voorschot. Er wordt daarbij ook gekeken naar de financiële situatie van de onderneming. Er is in dit geval ook een betalingsregeling afgesproken met eiseres.
26. De rechtbank is van oordeel dat de minister in dit geval tot de afweging mocht komen dat het te veel betaalde voorschot geheel moet worden terugbetaald. De rechtbank overweegt dat het doel van de terugvordering is gelegen in een goede besteding van gemeenschapsgeld. Omdat de subsidie op grond van de Now-1 moet toekomen aan de personen die het nodig en er recht op hebben en de minister het voor deze tijdelijke noodmaatregel beschikbare budget maar één keer kan besteden, moet er zorgvuldig worden omgegaan met de besteding hiervan. Naar het oordeel van de rechtbank is dit een gerechtvaardigd doel.
Hoewel eiseres heeft betoogd dat zij door deze terugvordering en de terugvordering in verband met de Now-2 in grote financiële problemen zal geraken, heeft zij dit niet nader met stukken onderbouwd. Bovendien heeft eiseres met de minister een betalingsregeling getroffen van in totaal 60 maandelijkse termijnen van € 1.982,20. De terugbetalingsverplichting is niet onredelijk te achten.
Gevolgen motiveringsgebreken
27. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geconstateerd, kleven er meerdere motiveringsgebreken aan het bestreden besluit: er is geen wettelijke grondslag vermeld en ook de belangenafwegingen voor wat betreft de lagere vaststelling van de tegemoetkoming en de terugvordering zijn niet in het bestreden besluit opgenomen. De rechtbank is echter tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op de inhoud niet hoeft te worden vernietigd. Eiseres is door de motiveringsgebreken niet benadeeld. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de motiveringsgebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.

Conclusie

28. Het beroep is ongegrond. Vanwege de geconstateerde motiveringsgebreken heeft eiseres wel recht op een vergoeding van haar proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De minister moet ook het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de minister betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 21 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:46:
Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
[…]
Artikel 4:95, vierde lid:
Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
Artikel 6:22:
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Eerste tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now-1)
Artikel 3:
Het doel van deze regeling is om werkgevers tegemoet te komen in de betaling van de loonkosten, indien sprake is van een acute terugval in de omzet met ten minste 20% gedurende een periode van drie maanden, vanwege een vermindering in bedrijvigheid door buitengewone omstandigheden die in redelijkheid niet tot het normale ondernemersrisico kunnen worden gerekend, zodat zij werknemers in dienst kunnen houden voor de uren die zij werkten voordat sprake was van deze terugval.
Artikel 4:
De Minister kan aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 maart tot en met 31 juli 2020 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie verlenen over de loonsom in de periode van 1 maart tot en met 31 mei 2020.
Artikel 7:
1. De hoogte van de subsidie is de uitkomst van:
A x B x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A voor het percentage van de omzetdaling;
B voor de constante B, zoals berekend op grond van artikel 10 (…)
2. Indien de loonsom bedoeld onder de constante C lager is dan driemaal de loonsom als bedoeld onder de constante B in het eerste lid, wordt de subsidie verlaagd met:
(B x 3 – C) x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
B voor de constante B, zoals berekend op grond van het eerste lid;
C voor de loonsom over de periode 1 maart tot en met 31 mei 2020, met dien verstande dat het bepaalde onder het eerste lid, constante B, van overeenkomstige toepassing is, waarbij het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538 per aangiftetijdvak van een maand en de gehanteerde aangiftetijdvakken het derde tot en met het vijfde aangiftetijdvak van het jaar 2020 zijn.
[…]
Artikel 10:
1. De hoogte van het bedrag van de subsidieverlening is de uitkomst van:
A* x B* x 3 x 1,3 x 0,9
Hierbij staat:
A* voor het percentage van de door de werkgever verwachte omzetdaling;
B* voor de loonsom waarbij wordt uitgegaan van de totale loonsom van werknemers waarvoor de werkgever het loon heeft uitbetaald in het tijdvak, bedoeld in het tweede, derde of vierde lid, met dien verstande dat het in aanmerking te nemen loon per werknemer niet meer bedraagt dan € 9.538.
2. Voor de loonsom, bedoeld in de omschrijving van de constante B*, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het loon over het eerste aangiftetijdvak van het jaar 2020, met dien verstande dat indien er sprake is van een aangiftetijdvak van vier weken, de loonsom in dat aangiftetijdvak wordt verhoogd met 8,33 procent.
3. Indien er geen loongegevens zijn over het tijdvak, bedoeld in het tweede lid, wordt uitgegaan van het loon over de maand november van het jaar 2019. (…)
[…]
Artikel 14, vijfde lid:
De subsidie wordt vastgesteld aan de hand van de berekeningswijze, bedoeld in artikel 7 (…)
Artikel 15:
Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 13, is voldaan.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 10, derde lid, van de Now-1 wordt, indien er geen loongegevens zijn over de maand januari 2020, uitgegaan van het loon over de maand november 2019.
6.Het UWV geeft in het verweerschrift aan dat aan het einde van de subsidieperiode maart t/m mei 2020 ten opzichte van de referentiemaand november 2019 293 werknemers minder werken voor eiseres (1.030 in plaats van 1.325), waarvan 99 werknemers in die periode helemaal geen loon hebben gekregen en bij vele anderen de lonen zijn gedaald.