ECLI:NL:RBZWB:2023:7983

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
AWB- 22_4594
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake terugvordering AOW-uitkering door de Sociale Verzekeringsbank

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 november 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de terugvordering van haar AOW-uitkering door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. V.M.C. Verhaegen, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Svb om maandelijks een bedrag in te houden op haar uitkering ter aflossing van een terugvordering. De Svb had eerder vastgesteld dat eiseres teveel AIO-aanvulling had ontvangen en had een terugvordering ingesteld. Eiseres stelt dat de inhouding op haar uitkering leidt tot financiële problemen en verzoekt om een lagere aflossingscapaciteit, verwijzend naar eerdere uitspraken van andere rechtbanken die vergelijkbare situaties hebben behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de Svb niet voldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiseres en dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank stelt de Svb in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen en een nieuwe belangenafweging te maken. De termijn voor herstel is vastgesteld op zes weken na verzending van de tussenuitspraak. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de proceskosten en het griffierecht nog niet zijn behandeld. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/4594 AOW
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (Svb), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het bedrag dat de Svb maandelijks zal inhouden op haar uitkering ter aflossing van een terugvordering.
1.1.
Met het besluit van 1 juli 2022 heeft de Svb bepaald dat maandelijks een bedrag zal worden verrekend met de uitkering van eiseres. Met het bestreden besluit van 12 augustus 2022 op het bezwaar van eiseres is de Svb bij dat besluit gebleven.
1.2
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde. De Svb is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.4
De termijn voor het doen van uitspraak is met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiseres ontvangt een uitkering die uit twee delen bestaat. Een deel is een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en het andere deel is een uitkering op grond van artikel 47a, eerste lid, van de Participatiewet. Het deel dat eiseres ontvangt op grond van de Participatiewet is algemene bijstand in de vorm van een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (hierna: AIO-aanvulling).
De Svb heeft vastgesteld dat eiseres teveel AIO-aanvulling heeft ontvangen. Met het besluit van 24 juli 2014 heeft de Svb een bedrag van € 4.732,35 van eiseres teruggevorderd en aan haar een boete van € 1.248,19 opgelegd.
De Svb heeft ter verrekening over de periode van september 2014 tot en met december 2016 maandelijks een bedrag van € 50,00 ingehouden op het AOW-pensioen van eiseres. Vervolgens is de inhouding op het pensioen door de Svb opgeschort. Bij besluiten van 12 april 2017, 17 februari 2018, 8 mei 2019 en 15 september 2020 heeft de Svb vastgesteld dat eiseres op die momenten niet over aflossingscapaciteit beschikte.
Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) in werking getreden. Naar aanleiding van de invoering van de Wvbvv heeft de Svb de aflossingscapaciteit van eiseres opnieuw berekend. Deze berekening heeft geleid tot het besluit van 1 juli 2022, waarin de Svb heeft bepaald dat met ingang van juli 2022 maandelijks een bedrag van € 200,88 zal worden verrekend met het AOW-pensioen van eiseres.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft de Svb een overgangsregeling getroffen en het maandelijks in te houden bedrag verlaagd naar € 89,47 (50% van € 178,94). Het over de maand juli 2022 teveel ingehouden bedrag (€ 111,41) zal aan eiseres worden nabetaald. In het tweede jaar wordt 75% van het berekende bedrag gehanteerd en in het derde jaar wordt het volledige bedrag verrekend.
Ter zitting heeft eiseres een kopie van een brief van 20 juni 2023 van de Svb overgelegd waarin staat dat vanaf juni 2023 het bedrag dat maandelijks op haar AOW-pensioen wordt ingehouden, is verhoogd naar € 146,25 (75% van het berekende bedrag).
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan dat zij door de inhouding onvoldoende geld overhoudt voor de noodzakelijke kosten van het bestaan. Door eiseres wordt verzocht om continuering van de afspraak dat niet afgelost hoeft te worden. Voor eiseres pakt ongunstig uit dat voor de berekening van de beslagvrije voet rekening wordt gehouden met de (lagere) norm voor alleenstaanden van 21 jaar en ouder. Zij verzoekt daarom voor de berekening de alleenstaandennorm voor AOW-ers te hanteren. Eiseres verwijst naar de uitspraak van kantonrechter van de Rechtbank Overijssel van 29 november 2021 [1] waarin op grond van hardheidsclausule de beslagvrije voet is verhoogd en de afloscapaciteit op 5% van het netto inkomen wordt gesteld. Eiseres verzoekt om toepassing van artikel 3, zevende lid van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde bedragen (Regeling). Verder heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 november 2022 [2] waarin is beslist dat de nieuwe berekening voor AOW-ers leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat. Tot slot wordt door eiseres verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg van 8 november 2022 [3] waarin op grond van een belangenafweging de aflossing van de betalingsverplichting is opgeschort.
Oordeel van de rechtbank
3. Aan de rechtbank ligt ter beantwoording voor de vraag of de Svb het maandelijkse aflossingsbedrag dat wordt ingehouden op de uitkering van eiseres juist heeft vastgesteld. In het bestreden besluit is een overgangsregeling getroffen waarbij vanaf juli 2022 50% van € 178,94 met het AOW-pensioen wordt verrekend, in het tweede jaar 75% en in het derde jaar het volledige bedrag per maand volgens de beslagvrije voet.
3.1
Uit de overwegingen in het primaire besluit en de verwijzing in het bestreden besluit leidt de rechtbank af dat de Svb het besluit tot terugvordering heeft gebaseerd op de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (Regeling).
3.2
Zoals onder 2. is aangegeven, bestaat de uitkering van eiseres uit twee delen en ziet de terugvordering op de AIO-aanvulling op grond van de Participatiewet. Dat betekent dat de bevoegdheid van de Svb om de terugvordering te verrekenen ook volgt uit de Participatiewet. Die bevoegdheid volgt dus niet uit de Regeling. De Regeling is wel van toepassing op terugvorderingen op grond van de AOW, maar niet op terugvorderingen op grond van de Participatiewet.
3.3
Uit artikel 60a, derde en vijfde lid, van de Participatiewet volgt dat de Svb bevoegd is om de terugvordering in de situatie van eiseres te verrekenen met de AOW-uitkering van eiseres. De Svb moet aan de hand van de beslagvrije voet de aflossingscapaciteit van eiseres bepalen en daarmee rekening houden. [4] In de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald hoe de beslagvrije voet moet worden berekend.
3.4
Zoals in het primaire en bestreden besluit staat vermeld, zijn de regels voor de berekening van de beslagvrije voet per 1 januari 2021 veranderd. Tot 1 januari 2021 hield de Svb voor de berekening van de beslagvrije voet rekening met de leeftijd van eiseres en werd gerekend met 90% van de AIO-aanvulling. Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) in werking getreden. Met deze wet zijn de in hiervoor genoemde artikelen uit het Rv gewijzigd. Voor eiseres houdt die wijziging in dat voor de beslagvrije voet niet langer rekening wordt gehouden met 90% van de AIO-aanvulling, maar met 95% van de algemene bijstandsnorm. Dit heeft tot gevolg dat eiseres vanaf 1 januari 2021 een hogere aflossingscapaciteit heeft dan zij onder de oude regels had. Onder de oude regels had zij gedurende lange tijd geen enkele aflossingscapaciteit. Door de wijziging wordt eiseres in staat geacht om vanaf 1 januari 2021 maandelijks een (hoger) bedrag af te lossen.
3.5
Uit de wetsgeschiedenis van de Wvbvv [5] blijkt dat in het nieuwe systeem voor de berekening van de beslagvrije voet geen onderscheid naar leeftijd meer wordt gemaakt. De bijstandsnorm voor mensen boven de AOW-leeftijd is hoger, omdat zij niet zoals andere mensen hun situatie kunnen verbeteren door het vinden van werk. Dat ligt volgens de wetgever anders in de situatie waarin mensen moeten leven van de beslagvrije voet. Als er beslag is gelegd, dient men te leven van de beslagvrije voet, totdat de schuld is afbetaald. Dit is een tijdelijke situatie. De beslagvrije voet zorgt ervoor dat mensen hun noodzakelijke kosten van levensonderhoud kunnen blijven betalen. De bijstandsnorm voor mensen boven de AOW-leeftijd is niet hoger, omdat deze mensen hogere kosten hebben. Daarom is het volgens de wetgever niet nodig dat de beslagvrije voet voor deze groep hoger is dan voor mensen met een andere leeftijd met hetzelfde inkomen.
3.6
In een brief van de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 11 maart 2022 heeft de minister aandacht besteed aan de onvoorziene, ongewenste gevolgen van de nieuwe wet. Volgens de minister bleek eind 2021 uit een analyse van signalen van de Svb dat de negatieve gevolgen van de wet voor AOW’ers groter zijn dan werd voorzien op basis van de uitgevoerde berekeningen bij de voorbereiding van de wet. In schrijnende situaties waarin de nieuwe beslagvrije voet leidt tot een grotere inkomensachteruitgang incasseert de Svb daarom uit coulance minder. Het is aan de burger om zelf inzicht te geven in de persoonlijke omstandigheden, zo staat in deze brief.
3.7
Volgens eiseres is in haar geval sprake van een schrijnende situatie. Bij haar aanvullend beroepschrift heeft eiseres een overzicht van haar inkomsten en uitgaven overgelegd. Ter zitting heeft eiseres hierop aangevuld dat zij zich sinds de Svb verrekent geen enkele luxe meer kan permitteren en op sommige dagen alleen brood eet om te voorkomen dat zij verder in de schulden geraakt. De coulanceregeling die door de Svb wordt gehanteerd, biedt volgens eiseres onvoldoende ruimte, nu inmiddels het tweede jaar van de gewenningsperiode is aangebroken en het aflossingsbedrag daarom is verhoogd naar € 146,25 per maand. Eiseres heeft aangegeven af te willen betalen, maar -mede door de gestegen kosten van levensonderhoud- op dit moment niet meer dan € 50,00 per maand te kunnen missen.
3.8
De rechtbank stelt vast dat de Svb is uitgegaan van de maximale aflossingscapaciteit van eiseres. Vaststaat dat de Svb niet kan afwijken van de bepalingen uit het Rv en dus de beslagvrije voet niet anders kan vaststellen. Artikel 60a van de Participatiewet biedt echter wel ruimte om het aflossingsbedrag lager vast te stellen. Uit de tekst van artikel 60a van de Participatiewet (‘kan’) volgt dat de Svb niet verplicht is om tot verrekening over te gaan. Dit brengt mee dat de Svb bij de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening een belangenafweging moet maken. Uit het bestreden besluit blijkt niet dat de Svb dat heeft gedaan. Op het aanvullend beroepschrift is door de Svb niet inhoudelijk gereageerd.
3.9
Voor zover de Svb zich op het standpunt stelt dat eiseres met de coulanceregeling voldoende tegemoet gekomen wordt, kan de rechtbank zich daarin niet vinden. Naar het oordeel van de rechtbank zou hiervan bij een aflossingsbedrag van € 89,47 sprake kunnen zijn, maar inmiddels is het tweede jaar van de gewenningsperiode ingegaan en wordt maandelijks een bedrag van € 146,25 ingehouden op het AOW-pensioen van eiseres. Bovendien blijkt uit het bestreden besluit dat de overgangsregeling door de Svb niet als gevolg van een afweging van de belangen van eiseres is getroffen, maar om het verschil met eerdere beslissingen waarin werd aangegeven dat eiseres niets kon terugbetalen te compenseren.

Conclusie en gevolgen

3.1
Nu de Svb heeft nagelaten een belangenafweging te maken, is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
3.11
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken. De rechtbank zal de Svb in de gelegenheid stellen om alsnog een belangenafweging te maken. Daarbij geeft de rechtbank de Svb in overweging om met eiseres in contact te treden, mede gelet op de mededeling ter zitting dat eiseres bereid is om maandelijks een bedrag af te lossen.
3.12
De rechtbank zal de termijn waarbinnen de Svb het gebrek kan laten herstellen bepalen op zes weken, na de dag van verzending van deze tussenuitspraak. Als de Svb hiervan geen gebruik wil maken, dan dient hij dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als de Svb wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op die herstelpoging van de Svb. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
3.13
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt de Svb in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen
zes weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat in deze
tussenuitspraak is overwogen;
- draagt de Svb op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te
herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de
rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 14 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

4.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1957 en van 7 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:878.
5.Kamerstukken II 2016/17, 34 628, nr. 3, blz. 40.