ECLI:NL:RBMNE:2022:4666

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1770 en UTR 22/1795
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de aflossingscapaciteit op basis van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en de gevolgen voor AOW-gerechtigden

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, beroep ingesteld tegen besluiten van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de aflossingscapaciteit van hun te veel ontvangen AOW-uitkering. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 3 november 2022 uitspraak gedaan. Eisers moesten een bedrag van respectievelijk € 27.335,70 en € 28.849,64 terugbetalen aan de SVB. De SVB had de aflossingscapaciteit van eisers opnieuw berekend op basis van nieuwe regels die op 1 januari 2021 in werking zijn getreden, de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv). De rechtbank heeft vastgesteld dat de nieuwe berekening van de aflossingscapaciteit tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, waardoor eisers in een schrijnende situatie komen te verkeren.

De rechtbank oordeelt dat de SVB onvoldoende rekening heeft gehouden met de gevolgen van de nieuwe aflossingscapaciteit voor eisers. De rechtbank vernietigt de besluiten van de SVB en stelt de aflossingscapaciteit vast op de oude bedragen, die voor eiser € 283,50 en voor eiseres nihil waren. De rechtbank oordeelt dat de SVB de bedragen die te veel zijn ingehouden vanaf december 2021 moet verrekenen. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de SVB het griffierecht en de proceskosten aan eisers moet vergoeden, omdat de beroepen gegrond zijn verklaard.

De uitspraak benadrukt de impact van de Wvbvv op AOW-gerechtigden en de noodzaak voor de SVB om in schrijnende situaties de aflossingscapaciteit te matigen. De rechtbank heeft de SVB opgedragen om de aflossingscapaciteit van eisers te herzien en de te veel ingehouden bedragen terug te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/1770 en UTR 22/1795

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), uit [woonplaats] , tezamen: eisers

(gemachtigde: mr. M.A. van Hoof),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Inleiding en verloop van de procedure

1. Eisers moeten een bedrag aan te veel ontvangen uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aan verweerder terugbetalen. Op 1 april 2022 was dit voor eiser nog € 27.335,70 en voor eiseres € 28.849,64.
1.1.
Omdat er vanaf 1 januari 2021 nieuwe regels zijn voor het vaststellen van de aflossingscapaciteit heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eisers opnieuw berekend. Met de besluiten van 17 november 2021 heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eiser vastgesteld op € 378,11 en die van eiseres op € 45,- per maand.
1.2.
Verweerder heeft de bezwaren van eisers tegen deze besluiten bij besluiten van 1 april 2022 gegrond verklaard en bepaald dat de aflossingscapaciteit tot december 2023 in stapjes wordt verhoogd. Voor eiser betekent dit een maandelijkse inhouding van € 330,80 tot en met november 2022. Vanaf december 2022 tot en met november 2023 wordt dit € 354,46 en vanaf december 2023 € 378,11. Voor eiseres betekent dit een maandelijkse inhouding van € 22,50 tot en met november 2022. Vanaf december 2022 tot en met november 2023 wordt dit € 33,75 en vanaf december 2023 € 45,-.
1.3.
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. In de bijlage bij deze uitspraak staat de relevante regelgeving.
De berekening van de aflossingscapaciteit
3. Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) in werking getreden. Met deze wet wordt een standaard rekenwijze geïntroduceerd voor de berekening van de beslagvrije voet.
4. Naar aanleiding van de invoering van de Wvbvv heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eisers opnieuw berekend. In de bestreden besluiten staat hoe verweerder dit heeft gedaan en in de bijlage bij deze besluiten is deze berekening toegelicht. In die bijlage legt verweerder uit dat hij voor de berekening van de beslagvrije voet gebruik maakt van een rekenmodule die door het ministerie van Sociale Zaken beschikbaar is gesteld. Eisers kunnen de berekening controleren via www. [website] .nl. Aan de hand van deze, zogenoemde, basis beslagvrije voet heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eisers berekend.
5. Eisers voeren aan dat verweerders berekening van de aflossingscapaciteit niet in overeenstemming is met de berekening neergelegd in 475da, tweede lid, sub c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor gehuwden zonder kinderen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers hier nog aan toegevoegd dat hij niet kan controleren of de rekenmodule in overeenstemming is met de Wvbvv en welke variabelen verweerder heeft gebruikt.
6. De rechtbank stelt vast dat eisers hun stelling dat de berekening van de aflossingscapaciteit niet juist is op geen enkele wijze hebben onderbouwd. Evenmin is gebleken dat eisers de berekening hebben gecontroleerd met behulp van www. [website] .nl. Omdat de berekeningen van de aflossingscapaciteit in de bestreden besluiten staan, in de bijlage bij die besluiten zijn toegelicht en de gegevens waarop verweerder deze berekeningen heeft gebaseerd zich in het dossier bevinden (zie de interne notitie van 9 november 2021, gedingstuk 12 in het dossier van eiseres) had dit wel op hun weg gelegen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is sprake van een kennelijk onredelijk resultaat?
7. Verweerder heeft in de bestreden besluiten de aflossingscapaciteit van eisers gewijzigd vastgesteld. Omdat eisers de vordering niet binnen 36 maanden kunnen voldoen heeft hij een gewenningstermijn toegepast. De aflossingscapaciteit van eiser was voor invoering van de Wvbvv € 283,50 per maand en wordt door verweerder stapsgewijs verhoogd naar € 378,11 per maand vanaf december 2023. Voor eiseres was de aflossingscapaciteit nihil en wordt nu stapsgewijs verhoogd naar € 45,- per maand vanaf december 2023. Verweerder is van mening dat er geen aanleiding is om verder af te wijken van de vastgestelde aflossingscapaciteit op grond van een onredelijk resultaat.
8. Eisers hebben aangevoerd dat de uitkomst van de door verweerder uitgevoerde berekening voor hen tot een onevenredige uitkomst leidt omdat zij daardoor niet genoeg geld overhouden om te voorzien in de noodzakelijk kosten van bestaan.
9. De rechtbank kwalificeert deze beroepsgrond als een beroep op artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling). In artikel 3, zevende lid, van de Regeling is bepaald dat als toepassing van artikel 3 tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, verweerder hiervan kan afwijken. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op artikel 4 van de Regeling. Uit de toelichting bij de Regeling blijkt dat verweerder slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid om af te wijken van wat is bepaald in artikel 3 (en 4) van de Regeling. [1]
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de situatie van eisers aanleiding had moeten zien om onder toepassing van artikel 3, zevende lid, van de Regeling minder te incasseren omdat de nieuwe aflossingscapaciteit voor eisers tot een schrijnende situatie leidt. Daarbij is het volgende van belang.
11. De rechtbank stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de invoering van de Wvbvv voor mensen met de AOW-gerechtigde leeftijd een negatief gevolg heeft. Uit de brief van 11 maart 2022 van de minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen aan de Tweede Kamer volgt dat eind 2021 uit een analyse van signalen van de Sociale Verzekeringsbank is gebleken dat de negatieve gevolgen van de Wvbvv voor AOW’ers groter zijn dan werd voorzien. Uit deze brief blijkt verder dat verweerder minder incasseert in schrijnende situaties waarin de nieuwe beslagvrije voet leidt tot een grote inkomensachteruitgang. In het verweerschrift heeft verweerder in dit verband nog toegelicht dat hij in afwachting van eventuele nieuwe regelgeving uit coulance enkele versoepelingen heeft toegepast, zoals het matigen van het aflossingsbedrag mits de schuld binnen 36 maanden kan worden voldaan en toepassing van een gewenningstermijn. In de situatie van eisers is een gewenningstermijn toegepast.
12. De rechtbank oordeelt dat deze coulance niet anders kan worden begrepen dan als toepassing van artikel 3, zevende lid, van de Regeling. Dit ook omdat verweerder zonder toepassing van artikel 3, zevende lid, van de Regeling strikt genomen niet bevoegd is om de aflossingscapaciteit lager vast te stellen. [2]
13. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe aflossingscapaciteit voor eisers leidt tot een inkomensachteruitgang van € 139,61 per maand. Eisers hebben een overzicht gegeven van hun maandelijkse inkomsten en uitgaven. Zoals eisers hebben becijferd ‑ en door verweerder niet is weersproken ‑ houden zij nadat de vaste lasten en de aflossing aan verweerder zijn betaald, per maand € 373,- over. Hier moeten eisers alle overige kosten van betalen, terwijl volgens eisers de Nibudnorm voor de kosten van voeding voor twee personen al zo’n € 400,- bedraagt. Eisers houden zo geen geld over voor overige noodzakelijke huishoudelijke uitgaven, zoals persoonlijke verzorging, kapper, schoonmaakmiddelen, en dergelijke.
14. De rechtbank gaat ervan uit dat alle door eisers in dit overzicht opgenomen uitgaven noodzakelijk zijn. Verweerder heeft bij deze uitgaven ook geen kanttekeningen geplaatst. Alleen over de aflossing van eiseres aan Wehkamp van € 45,- heeft verweerder gesteld dat hij geen rekening houdt met deze terugbetalingsregeling omdat de schuld aan verweerder voorgaat op de schuld aan Wehkamp. Verweerder stelt voor dat eiseres Wehkamp vraagt om kwijtschelding. De rechtbank oordeelt dat ook als dit aflossingsbedrag aan Wehkamp niet in aanmerking wordt genomen eisers nog steeds niet in alle kosten van levensonderhoud kunnen voorzien. Ervan uit gaande dat Wehkamp deze schuld niet zal kwijtschelden, zal het niet voldoen aan deze terugbetalingsverplichting bovendien hoge extra kosten tot gevolg hebben, al dan niet door gerechtelijke procedures. Hierdoor zal de schuldenlast van eisers alleen maar groter worden.
15. Verder acht de rechtbank van belang dat gezien de hoogte van eisers schuld aan verweerder zij de maximale termijn van tien jaar zullen moeten aflossen voordat zij voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen. De rechtbank acht het niet aanvaardbaar dat eisers zo lang te weinig geld overhouden om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelt dat onder deze omstandigheden sprake is van een schrijnende situatie waarin verweerder de aflossingscapaciteit had moeten matigen. Dat op dit moment nog geen sprake is van schulden, zoals eisers gemachtigde op de zitting heeft verklaard, doet aan dit oordeel niet af. Eisers gemachtigde heeft op de zitting toegelicht dat eisers op dit moment eten krijgen van hun dochters maar dat onzeker is of dit zo blijft gezien de persoonlijke situatie van één van de dochters.
16. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond dat de uitkomst van de door verweerder uitgevoerde berekening tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, slaagt. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 3, zevende lid, van de Regeling. Wat voor gevolgen dit heeft legt de rechtbank hieronder uit onder het kopje ‘Conclusie en gevolgen’.
Over de proceskosten veroordeling in bezwaar
17. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte maar twee punten voor de proceskosten in bezwaar heeft toegekend. Volgens eiseres hadden dit, samen met de zaak van eiser, in totaal vier punten moeten zijn omdat er geen sprake is van samenhangende zaken. Verder stelt eiseres dat onduidelijk is in welke zaak de vergoeding van de proceskosten is toegekend en dat verweerder niet heeft toegelicht waarom de proceskosten zijn verrekend met de terugvordering van eiser.
18. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De werkzaamheden in deze zaken zijn nagenoeg identiek geweest en de zaken zijn gelijktijdig op een hoorzitting behandeld zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb worden beschouwd als één zaak. Verweerder heeft dan ook terecht twee punten (wegingsfactor 1, met een waarde per punt van € 541,-) toegekend voor de proceskosten in bezwaar.
19. Verweerder heeft in de besluiten op bezwaar vastgesteld dat eisers samen een kostenvergoeding krijgen van € 1.082,-. De stelling dat onduidelijk is aan wie de proceskosten zijn toegekend volgt de rechtbank dan ook niet.
20. Verweerder heeft met het (primaire) besluit van 1 april 2022 de kostenvergoeding van € 1.082,- verrekend met de nog openstaande vordering van € 27.335,70 op eiser. Voor zover eiseres vindt dat verweerder deze kostenvergoeding deels had moeten verrekenen met de vordering die verweerder nog op haar heeft, had eiseres als (derde) belanghebbende tegen het aan eiser gerichte besluit van 1 april 2022 bezwaar moeten maken.

Conclusie en gevolgen

21. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu zelf een beslissing. De rechtbank stelt de aflossingscapaciteit van eisers vanaf december 2021 vast op de oude, voor invoering van de Wvbbv geldende, bedragen. Voor eiser was de aflossingscapaciteit toen € 283,50 en eiseres had geen aflossingscapaciteit. Gesteld noch gebleken is dat eiser dit bedrag niet kon betalen.
22. Verweerder heeft vanaf december 2021 de nieuwe, hogere bedragen op het AOWpensioen van eisers ingehouden. Naar aanleiding van deze uitspraak zal verweerder, nu de rechtbank die berekening niet zelf kan maken, de bedragen die hij vanaf december 2021 te veel heeft ingehouden moeten verrekenen.
23. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
24. Omdat de beroepen samenhangend zijn in de zin van artikel 3 van het Bpb bedraagt de vergoeding € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt € 759,-, wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 1 april 2022;
- herroept de besluiten van 17 november 2021;
- stelt met ingang van december 2021 de aflossingscapaciteit van eiser vast op € 283,50 en
die van eiseres op nihil en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde
besluiten;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van tweemaal € 50,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.R. Hoogenberk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar
op 3 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: Relevante regelgeving

Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling)
Op grond van dit artikel 1, aanhef en onder q van de Regeling wordt onder aflossingscapaciteit verstaan: het deel van het inkomen van de schuldenaar dat met inachtneming van de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), kan worden aangewend voor betaling of verrekening van de vordering.
In artikel 4, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat bij schending van de inlichtingenplicht de periodieke betalingen of verrekeningen zodanig worden vastgesteld dat gebruik wordt gemaakt van de volledige aflossingscapaciteit van de schuldenaar. Op grond van artikel 4, zesde lid, van de Regeling is artikel 3, zevende lid, van overeenkomstige toepassing.
In artikel 3, zevende lid, van de Regeling is bepaald dat indien toepassing van dit artikel tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, de SvB hiervan kan afwijken.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 15 juli 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1491), waarin dit is bevestigd.
2.Zie overweging 4.5 van de uitspraak van de CRvB van 15 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1491.