Beoordeling door de rechtbank
2. In de bijlage bij deze uitspraak staat de relevante regelgeving.
De berekening van de aflossingscapaciteit
3. Op 1 januari 2021 is de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (Wvbvv) in werking getreden. Met deze wet wordt een standaard rekenwijze geïntroduceerd voor de berekening van de beslagvrije voet.
4. Naar aanleiding van de invoering van de Wvbvv heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eisers opnieuw berekend. In de bestreden besluiten staat hoe verweerder dit heeft gedaan en in de bijlage bij deze besluiten is deze berekening toegelicht. In die bijlage legt verweerder uit dat hij voor de berekening van de beslagvrije voet gebruik maakt van een rekenmodule die door het ministerie van Sociale Zaken beschikbaar is gesteld. Eisers kunnen de berekening controleren via www. [website] .nl. Aan de hand van deze, zogenoemde, basis beslagvrije voet heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eisers berekend.
5. Eisers voeren aan dat verweerders berekening van de aflossingscapaciteit niet in overeenstemming is met de berekening neergelegd in 475da, tweede lid, sub c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) voor gehuwden zonder kinderen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers hier nog aan toegevoegd dat hij niet kan controleren of de rekenmodule in overeenstemming is met de Wvbvv en welke variabelen verweerder heeft gebruikt.
6. De rechtbank stelt vast dat eisers hun stelling dat de berekening van de aflossingscapaciteit niet juist is op geen enkele wijze hebben onderbouwd. Evenmin is gebleken dat eisers de berekening hebben gecontroleerd met behulp van www. [website] .nl. Omdat de berekeningen van de aflossingscapaciteit in de bestreden besluiten staan, in de bijlage bij die besluiten zijn toegelicht en de gegevens waarop verweerder deze berekeningen heeft gebaseerd zich in het dossier bevinden (zie de interne notitie van 9 november 2021, gedingstuk 12 in het dossier van eiseres) had dit wel op hun weg gelegen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is sprake van een kennelijk onredelijk resultaat?
7. Verweerder heeft in de bestreden besluiten de aflossingscapaciteit van eisers gewijzigd vastgesteld. Omdat eisers de vordering niet binnen 36 maanden kunnen voldoen heeft hij een gewenningstermijn toegepast. De aflossingscapaciteit van eiser was voor invoering van de Wvbvv € 283,50 per maand en wordt door verweerder stapsgewijs verhoogd naar € 378,11 per maand vanaf december 2023. Voor eiseres was de aflossingscapaciteit nihil en wordt nu stapsgewijs verhoogd naar € 45,- per maand vanaf december 2023. Verweerder is van mening dat er geen aanleiding is om verder af te wijken van de vastgestelde aflossingscapaciteit op grond van een onredelijk resultaat.
8. Eisers hebben aangevoerd dat de uitkomst van de door verweerder uitgevoerde berekening voor hen tot een onevenredige uitkomst leidt omdat zij daardoor niet genoeg geld overhouden om te voorzien in de noodzakelijk kosten van bestaan.
9. De rechtbank kwalificeert deze beroepsgrond als een beroep op artikel 3, zevende lid, van de Regeling tenuitvoerlegging bestuurlijke boeten en terugvordering onverschuldigde betalingen (de Regeling). In artikel 3, zevende lid, van de Regeling is bepaald dat als toepassing van artikel 3 tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, verweerder hiervan kan afwijken. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op artikel 4 van de Regeling. Uit de toelichting bij de Regeling blijkt dat verweerder slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik kan maken van de bevoegdheid om af te wijken van wat is bepaald in artikel 3 (en 4) van de Regeling.
10. De rechtbank oordeelt dat verweerder in de situatie van eisers aanleiding had moeten zien om onder toepassing van artikel 3, zevende lid, van de Regeling minder te incasseren omdat de nieuwe aflossingscapaciteit voor eisers tot een schrijnende situatie leidt. Daarbij is het volgende van belang.
11. De rechtbank stelt voorop dat niet ter discussie staat dat de invoering van de Wvbvv voor mensen met de AOW-gerechtigde leeftijd een negatief gevolg heeft. Uit de brief van 11 maart 2022 van de minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen aan de Tweede Kamer volgt dat eind 2021 uit een analyse van signalen van de Sociale Verzekeringsbank is gebleken dat de negatieve gevolgen van de Wvbvv voor AOW’ers groter zijn dan werd voorzien. Uit deze brief blijkt verder dat verweerder minder incasseert in schrijnende situaties waarin de nieuwe beslagvrije voet leidt tot een grote inkomensachteruitgang. In het verweerschrift heeft verweerder in dit verband nog toegelicht dat hij in afwachting van eventuele nieuwe regelgeving uit coulance enkele versoepelingen heeft toegepast, zoals het matigen van het aflossingsbedrag mits de schuld binnen 36 maanden kan worden voldaan en toepassing van een gewenningstermijn. In de situatie van eisers is een gewenningstermijn toegepast.
12. De rechtbank oordeelt dat deze coulance niet anders kan worden begrepen dan als toepassing van artikel 3, zevende lid, van de Regeling. Dit ook omdat verweerder zonder toepassing van artikel 3, zevende lid, van de Regeling strikt genomen niet bevoegd is om de aflossingscapaciteit lager vast te stellen.
13. De rechtbank stelt vast dat de nieuwe aflossingscapaciteit voor eisers leidt tot een inkomensachteruitgang van € 139,61 per maand. Eisers hebben een overzicht gegeven van hun maandelijkse inkomsten en uitgaven. Zoals eisers hebben becijferd ‑ en door verweerder niet is weersproken ‑ houden zij nadat de vaste lasten en de aflossing aan verweerder zijn betaald, per maand € 373,- over. Hier moeten eisers alle overige kosten van betalen, terwijl volgens eisers de Nibudnorm voor de kosten van voeding voor twee personen al zo’n € 400,- bedraagt. Eisers houden zo geen geld over voor overige noodzakelijke huishoudelijke uitgaven, zoals persoonlijke verzorging, kapper, schoonmaakmiddelen, en dergelijke.
14. De rechtbank gaat ervan uit dat alle door eisers in dit overzicht opgenomen uitgaven noodzakelijk zijn. Verweerder heeft bij deze uitgaven ook geen kanttekeningen geplaatst. Alleen over de aflossing van eiseres aan Wehkamp van € 45,- heeft verweerder gesteld dat hij geen rekening houdt met deze terugbetalingsregeling omdat de schuld aan verweerder voorgaat op de schuld aan Wehkamp. Verweerder stelt voor dat eiseres Wehkamp vraagt om kwijtschelding. De rechtbank oordeelt dat ook als dit aflossingsbedrag aan Wehkamp niet in aanmerking wordt genomen eisers nog steeds niet in alle kosten van levensonderhoud kunnen voorzien. Ervan uit gaande dat Wehkamp deze schuld niet zal kwijtschelden, zal het niet voldoen aan deze terugbetalingsverplichting bovendien hoge extra kosten tot gevolg hebben, al dan niet door gerechtelijke procedures. Hierdoor zal de schuldenlast van eisers alleen maar groter worden.
15. Verder acht de rechtbank van belang dat gezien de hoogte van eisers schuld aan verweerder zij de maximale termijn van tien jaar zullen moeten aflossen voordat zij voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen. De rechtbank acht het niet aanvaardbaar dat eisers zo lang te weinig geld overhouden om in de kosten van levensonderhoud te voorzien. De rechtbank oordeelt dat onder deze omstandigheden sprake is van een schrijnende situatie waarin verweerder de aflossingscapaciteit had moeten matigen. Dat op dit moment nog geen sprake is van schulden, zoals eisers gemachtigde op de zitting heeft verklaard, doet aan dit oordeel niet af. Eisers gemachtigde heeft op de zitting toegelicht dat eisers op dit moment eten krijgen van hun dochters maar dat onzeker is of dit zo blijft gezien de persoonlijke situatie van één van de dochters.
16. Uit het voorgaande volgt dat de beroepsgrond dat de uitkomst van de door verweerder uitgevoerde berekening tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt, slaagt. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens strijd met artikel 3, zevende lid, van de Regeling. Wat voor gevolgen dit heeft legt de rechtbank hieronder uit onder het kopje ‘Conclusie en gevolgen’.
Over de proceskosten veroordeling in bezwaar
17. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte maar twee punten voor de proceskosten in bezwaar heeft toegekend. Volgens eiseres hadden dit, samen met de zaak van eiser, in totaal vier punten moeten zijn omdat er geen sprake is van samenhangende zaken. Verder stelt eiseres dat onduidelijk is in welke zaak de vergoeding van de proceskosten is toegekend en dat verweerder niet heeft toegelicht waarom de proceskosten zijn verrekend met de terugvordering van eiser.
18. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De werkzaamheden in deze zaken zijn nagenoeg identiek geweest en de zaken zijn gelijktijdig op een hoorzitting behandeld zodat zij voor toepassing van artikel 2, eerste lid, onder a, van het Bpb worden beschouwd als één zaak. Verweerder heeft dan ook terecht twee punten (wegingsfactor 1, met een waarde per punt van € 541,-) toegekend voor de proceskosten in bezwaar.
19. Verweerder heeft in de besluiten op bezwaar vastgesteld dat eisers samen een kostenvergoeding krijgen van € 1.082,-. De stelling dat onduidelijk is aan wie de proceskosten zijn toegekend volgt de rechtbank dan ook niet.
20. Verweerder heeft met het (primaire) besluit van 1 april 2022 de kostenvergoeding van € 1.082,- verrekend met de nog openstaande vordering van € 27.335,70 op eiser. Voor zover eiseres vindt dat verweerder deze kostenvergoeding deels had moeten verrekenen met de vordering die verweerder nog op haar heeft, had eiseres als (derde) belanghebbende tegen het aan eiser gerichte besluit van 1 april 2022 bezwaar moeten maken.
Conclusie en gevolgen
21. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen gegrond zijn. De rechtbank vernietigt daarom de bestreden besluiten. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nu zelf een beslissing. De rechtbank stelt de aflossingscapaciteit van eisers vanaf december 2021 vast op de oude, voor invoering van de Wvbbv geldende, bedragen. Voor eiser was de aflossingscapaciteit toen € 283,50 en eiseres had geen aflossingscapaciteit. Gesteld noch gebleken is dat eiser dit bedrag niet kon betalen.
22. Verweerder heeft vanaf december 2021 de nieuwe, hogere bedragen op het AOWpensioen van eisers ingehouden. Naar aanleiding van deze uitspraak zal verweerder, nu de rechtbank die berekening niet zelf kan maken, de bedragen die hij vanaf december 2021 te veel heeft ingehouden moeten verrekenen.
23. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten.
24. Omdat de beroepen samenhangend zijn in de zin van artikel 3 van het Bpb bedraagt de vergoeding € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde per punt € 759,-, wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.