ECLI:NL:RBOVE:2021:4580

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
7 december 2021
Zaaknummer
9427237 \ EJ VERZ 21-193
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en de gevolgen voor AOW-gerechtigden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 29 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet van een AOW-gerechtigde verzoekster. De verzoekster had een verzoek ingediend om de beslagvrije voet te verhogen, omdat de nieuwe wet, de 'Wet vereenvoudiging beslagvrije voet', die op 1 januari 2021 in werking is getreden, leidde tot een aanzienlijke verlaging van haar beslagvrije voet. De kantonrechter oordeelde dat de nieuwe berekeningswijze, die geen rekening houdt met de hogere kosten van levensonderhoud voor AOW-gerechtigden, tot onevenredige hardheid leidt. De verzoekster had eerder een beslagvrije voet van € 1.226,-, maar deze was verlaagd naar € 1.070,-, wat haar in een moeilijke financiële situatie bracht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verzoekster recht heeft op een verhoging van de beslagvrije voet met € 156,-, zodat zij voldoende middelen overhoudt om in haar levensonderhoud te voorzien. De kantonrechter benadrukte dat het niet passend is om de beslagvrije voet voor AOW-gerechtigden te verlagen, gezien de stijgende kosten van levensonderhoud, en dat deurwaarders in dergelijke situaties weer rekening zouden moeten houden met de hogere bijstandsnorm voor AOW-gerechtigden. De beslissing houdt in dat de beslagvrije voet met € 156,- wordt verhoogd voor de duur van een jaar, en dat de verwerende partij, Inkassier, wordt veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 9427237 \ EJ VERZ 21-193
Beschikking van de kantonrechter van 29 november 2021
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij, verder te noemen [verzoekster],
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INKASSIER GERECHTSDEURWAARDERS & INCASSO B.V.
gevestigd te Arnhem,
verwerende partij, verder te noemen Inkassier,

1.De procedure

1.1.
[verzoekster] heeft een verzoek tot het toepassen van de hardheidsclausule beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475 fa Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend. Het verzoek is ontvangen op 6 september 2021.
1.2.
Inkassier heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Het verzoek is behandeld op 29 oktober 2021 waar [verzoekster] en Inkassier in de persoon van [A], zijn verschenen.

2.Het geschil

Het verzoek
2.1.
[verzoekster] heeft de kantonrechter verzocht haar vrij te laten bedrag te verhogen met € 156,- of € 236,- omdat er sprake is van een onevenredige hardheid als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden met de beslagvrije voet.
2.2.
Zij voert daartoe aan dat er geen rekening is gehouden met haar medische kosten voor een chronische ziekte, het voer voor haar huisdieren, de schulden die zij al afbetaalt, kosten voor tv-aansluiting en het beslag op de zorgtoeslag.
Inkassier heeft de beslagvrije voet in juli 2021 vastgesteld op € 1.070,- terwijl dat daarvoor € 1.226,- was. Deze lage beslagvrije voet leidt bij [verzoekster] tot grote acute problemen.
Het verweer
2.3.
Inkassier is van oordeel dat in redelijkheid tot weigering van het door [verzoekster] gedane verzoek kan worden gekomen. Er is geen sprake van een zeer uitzonderlijke, individuele situatie. De kosten van tv-aansluiting en betalingsregelingen met andere schuldeisers kunnen niet als noodzakelijke, extra kosten worden gezien. De genoemde medische kosten zijn door [verzoekster] niet nader onderbouwd. Met de berekening van de beslagvrije voet is rekening gehouden met de door [verzoekster] opgegeven kosten. Ook is rekening gehouden met het beslag op de zorgtoeslag. Er is rekening gehouden met een netto inkomen van € 1.296,- per maand inclusief vakantietoeslag. Inkassier heeft op juiste wijze de beslagvrije voet vastgesteld op € 1.070,00 per 23 september 2021.

3.De beoordeling

3.1.
Aan de orde is of de door Inkassier berekende beslagvrije voet ad € 1.070,- op de berekeningsdatum 23 september 2021 voor [verzoekster] tot onevenredige hardheid leidt. Het volgende is daarvoor van belang.
3.2.
De maandelijkse inkomsten van [verzoekster] zijn:
€ 1.296,00 netto SVB dit is
inclusiefvakantietoeslag
€ 43,00 PWRI (Stichting Pensioenfonds Werk en (re)integratie)
€ 322,00 huurtoeslag (valt niet onder het beslag)
€ 19,92 zorgtoeslag (dit deel valt niet onder het beslag)
€ 1.680,95 Totaal
En haar maandelijkse uitgaven:
€ 628,00 huur
€ 127,00 gas en licht
€ 8,60 nabetaling gas en licht (€ 103,-)
€ 38,50 telefoon
€ 61,00 alles in een glasvezel
€ 166,00 zorgverzekering
€ 25,00 LAVG
€ 25,00 Syncasso
€ 16,71 GBTwente
€ 10,00 CAK
€ 22,50 Pearl
€ 1.128,31 totaal
3.3.
Met een beslagvrije voet van € 1.070,- houdt [verzoekster] per maand € 283,61, na betaling van bovenstaande lasten, over om van te leven (1.070+322+19,92-1.128,31). Dat is € 70,- per week.
Met haar medische kosten, eigen risico zorgkosten ad € 32,- per maand (2021), kosten voor TV-aansluiting € 10,- per maand, nabetaling voor gas en licht en het voer voor haar dieren is dan geen rekening gehouden. Ook lijkt [verzoekster] met kosten voor gebruik van water in haar lijst met vaste lasten geen rekening te hebben gehouden. De kantonrechter begrijpt uit de berekening van [verzoekster] dat zij aan voer voor haar huisdieren ongeveer € 30,00 per maand kwijt is.
Niet in geschil is dat tot juli 2021 op basis van de oude wet een beslagvrije voet werd gehanteerd van circa € 1.226,-. Met dit bedrag kon [verzoekster] alles goed onder controle houden.
3.4.
Terecht merkt Inkassier op dat voor bovenvermelde aflossingen op schulden
(2x € 25,-) geen beslag is gelegd en deze in beginsel niet voorgaan. De kantonrechter begrijpt dat deze betalingen zijn gebaseerd op een door [verzoekster] met de schuldeiser getroffen betalingsregeling, juist om de weg naar de rechter te voorkomen. Wanneer zij met het betalen van deze aflossingen stopt, zal ook die schuldeiser de weg naar de rechter zoeken, wat weer hoge kosten en dus een verhoging van de vordering met zich mee zal brengen. Voor een juiste afweging van de belangen hierin is het daarom van belang te weten hoe hoog die vorderingen nog zijn. De kantonrechter is daarover niet geïnformeerd. Echter, gelet op het hieronder overwogene, leidt het niet meenemen van deze aflossingen niet tot een ander oordeel in deze zaak. De kantonrechter gaat hier dan verder aan voorbij.
3.5.
Het verschil in de hoogte van het vrij te laten bedrag oud (€ 1.226,-) en nieuw (€ 1.070) wordt veroorzaakt door de nieuwe wet: “Wet vereenvoudiging beslagvrije voet”, die op 1 januari 2021 in werking is getreden. Met deze wet wordt een standaard rekenwijze geïntroduceerd waarbij de beslagvrije voet wordt berekend. Deze wet heeft voor mensen met een AOW-gerechtigde leeftijd een negatief gevolg omdat in de nieuwe wet ervoor is gekozen om voor deze groep van een lagere bijstandsnorm uit te gaan dan eerder het geval was. De bijstandsnorm is voor mensen met een AOW- gerechtigde leeftijd hoger, maar op grond van de nieuwe wet wordt niet langer onderscheid gemaakt in leeftijdscategorieën en geldt ook voor de AOW-gerechtigden de normale -lagere- bijstandsnorm voor de berekening van de beslagvrije voet. Uit het voorbeeld vermeld in de Memorie van toelichting bij de wet (MvT vergaderjaar 2016-2017, 34 628, nr. 3 p. 40) volgt dat dit tot een verschil van € 237,00 in de beslagvrije voet per maand kan leiden (oud € 1.014,-/ nieuw € 777,-).
3.6.
De vereenvoudiging heeft dus tot gevolg dat in een beslagsituatie mensen met een AOW-gerechtigde leeftijd per maand behoorlijk moeten inleveren. Voor [verzoekster] is dit verschil € 156,- per maand. Op grond van de oude wet werd haar vrij te laten bedrag berekend op € 1.226,- per maand en op grond van de nieuwe wet is dit € 1.070,- per maand.
3.7.
De gedachte van de wetgever hierachter is dat de bijstandsnorm voor mensen boven de AOW-gerechtigde leeftijd niet hoger is omdat deze mensen hogere kosten voor levensonderhoud hebben, maar omdat zij niet zoals andere mensen hun situatie kunnen verbeteren door het vinden van werk. Zij zijn immers de pensioengerechtigde leeftijd gepasseerd. Dit ligt anders voor de situatie waarbij mensen moeten leven van de beslagvrije voet. Wanneer er beslag is gelegd, dient men totdat de schuld is afbetaald te leven van de beslagvrije voet. Dit is een tijdelijke situatie. De beslagvrije voet zorgt ervoor dat mensen hun noodzakelijke kosten van levensonderhoud kunnen blijven betalen. Daarom is het niet nodig dat de beslagvrije voet voor deze groep hoger is dan mensen met een andere leeftijd met hetzelfde inkomen, zoals volgt uit de MvT. (MvT vergaderjaar 2016-2017, 34 628, nr. 3 p. 40).
3.8.
De kantonrechter is van oordeel dat in de huidige situatie waarin we leven, waarin alle kosten meer dan gebruikelijk toenemen, met name de energiekosten en de kosten voor het gebruik van gas, het niet past om de beslagvrije voet ineens met dergelijk hoge bedragen per maand te verlagen. Ook is het in de huidige situatie niet langer vol te houden dat mensen boven de AOW- gerechtigde leeftijd geen hogere kosten voor levensonderhoud hebben.
Juist omdat zij niet meer hoeven c.q. kunnen werken, zijn zij vaker thuis en dat brengt onder andere een hogere gas-, water- en lichtrekening met zich mee. Ook zullen de zorgkosten hoger zijn naarmate we ouder worden en zijn er meer kosten voor (thuis)hulp en hulpmiddelen. Toepassen van de (lagere) normale bijstandsnorm en niet de bijstandsnorm voor een AOW-gerechtigde zal in mogelijk alle gevallen tot een onevenredig resultaat leiden en dus tot reden voor toepassing van de hardheidsclausule.
3.9.
De kantonrechter is van oordeel dat deze groep van AOW- gerechtigden niet onnodig gedwongen moet worden de (kostbare) weg naar de rechter te zoeken, terwijl ze in een schuldensituatie verkeren, dit mede gelet op de bedoeling van de wet om juist de situatie eenvoudiger te maken. Naar het oordeel van de kantonrechter kan deze weg, de weg naar de rechter, voorkomen worden. De deurwaarder kan er voor kiezen in deze situaties (weer) uit te gaan van de (hogere) bijstandsnorm voor een AOW-gerechtigde en, indien nodig, met dat inkomen aan te sluiten bij de 5% regel (altijd 5% van het netto-inkomen aflossen). Er wordt dan nog steeds afgelost, wat in overeenstemming is met het uitgangspunt van de wet én de schuldenaar houdt voldoende middelen over om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien, wat ook in overeenstemming is met het uitgangspunt van de wet.
Ook de Recofa (landelijk overlegorgaan van rechters-commissaris in faillissementen) en het bureau WSNP (wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen) hebben hun berekeningen van het vrij te laten bedrag inmiddels aangepast en sluiten weer aan bij de bijstandsnorm voor een AOW-gerechtigde, dat zou in deze situaties dan ook de deurwaarder moeten doen (zie art. 4.3 van het Vtlb-rapport versie juli 2021).
3.10.
Voor de onderhavige situatie betekent dit dat het verzoek om met toepassing van de hardheidsclausule de beslagvrije voet te verhogen met € 156,- wordt toegewezen.
Uit bovenstaande volgt duidelijk dat het onverkort vasthouden aan de beslagvrije voet van € 1.070,- leidt tot een onevenredige hardheid nu [verzoekster] van dat bedrag niet in haar kosten van levensonderhoud kan voorzien. De kantonrechter gaat er hierbij van uit dat het verzoek tot verhoging van de beslagvrije voet met € 236,- op een vergissing berust, dan wel, wijst zij dit verzoek af. Niet onderbouwd wordt ook hoe [verzoekster] tot dit bedrag is gekomen. Met verhoging van de beslagvrije voet met € 156,-, zoals verzocht, blijft [verzoekster] in staat om met minimaal 5% van haar netto inkomen (€ 1.296,-
inclusiefvakantietoeslag) op haar schuld af te lossen, wat aansluit bij het uitgangspunt dat financiële verplichtingen die zijn aangegaan, ook moeten worden nagekomen.
De kantonrechter ziet aanleiding de termijn voor de verhoging vast te stellen op een jaar.
3.11.
Inkassier zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van [verzoekster], welke kosten worden begroot op het griffierecht ad € 85,-.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
bepaalt dat de beslagvrije voet van € 1.070,- verhoogd moet worden met een bedrag van € 156,- ingaande op de datum van beslaglegging, 30 juli 2021, en voor de duur van een jaar;
4.2.
veroordeelt Inkassier in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 85,-;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
4.4.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2021.
(MJ(O)