ECLI:NL:RBLIM:2022:8750

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 november 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
ROE 22/2068
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van besluit SVB inzake aflossingscapaciteit AOW-uitkering

Op 8 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoekster en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de schorsing van een besluit betreffende de aflossingscapaciteit van de AOW-uitkering van verzoekster. De SVB had op 21 januari 2022 de aflossingscapaciteit vastgesteld op € 247,88 per maand, welke maandelijks zou worden verrekend met de AOW-uitkering. Verzoekster was het niet eens met deze beslissing en had bezwaar aangetekend, waarbij zij verzocht om schorsing van het besluit totdat er uitspraak was gedaan in de beroepsprocedure.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling de economische, maatschappelijke en politieke context van het moment in aanmerking genomen, met name de stijgende energiekosten en de inflatie. Ondanks de coulanceregeling van de SVB, die voorziet in een geleidelijke verhoging van de aflossingscapaciteit, was de voorzieningenrechter van mening dat verzoekster in haar huidige financiële situatie niet in staat zou zijn om aan de aflossingsverplichting te voldoen zonder in betalingsproblemen te komen. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten om het bestreden besluit en het primaire besluit van de SVB te schorsen tot de uitspraak op het beroep, waarbij hij het belang van verzoekster zwaarder liet wegen dan dat van de SVB.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van realistische en effectieve rechtsbescherming in het licht van de huidige economische omstandigheden. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de SVB het griffierecht aan verzoekster moet vergoeden, en heeft aangegeven dat de bodemzaak in de eerste helft van het volgende jaar op zitting zal worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2068

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 november 2022

in de zaak tussen

[…], uit [woonplaats], verzoekster

(gemachtigde: R.M.E. Wenmakers),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (de SVB)

(gemachtigde: mr. L.M.J.A. Erkens-Hanssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van de SVB over de berekening van haar aflossingscapaciteit.
2. De SVB heeft met het besluit van 21 januari 2022 verzoeksters aflossingscapaciteit vastgesteld op € 247,88 met ingang van maart 2022 en bepaald dat dit bedrag maandelijks wordt verrekend met de AOW-uitkering. Met het bestreden besluit van 11 juli 2022 op het bezwaar van verzoekster is de SVB bij de vastgestelde aflossingscapaciteit gebleven, zij het dat de verplichte aflossing op 1 augustus 2022 ingaat en stapsgewijs wordt verhoogd. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. Dat beroep is geregistreerd onder nummer ROE 22/1686. Daarnaast heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen totdat uitspraak is gedaan in het beroep.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 25 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigde van de SVB.

Totstandkoming van het bestreden besluit

4. Verzoekster heeft sinds december 1998 een AOW-pensioen. Aanvankelijk is dat pensioen betaald naar de norm voor een alleenstaande. In 2007 is de norm met terugwerkende kracht vanaf december 1998 gewijzigd naar de norm voor gehuwden. Daardoor is over de periode december 1998 tot en met mei 2007 een vordering ontstaan van € 29.195,95. Vanaf 2008 had verzoekster op grond van de destijds geldende regels (vrijwel) geen capaciteit om de vordering in maandelijkse termijnen terug te betalen. Tot januari 2022 stond daardoor nog een bedrag aan terug te betalen AOW-pensioen open van € 28.587,76.
5. Bij het primaire besluit heeft het SVB aan verzoekster laten weten dat er vanaf januari 2021 nieuwe regels zijn voor het vaststellen van het bedrag dat zij maandelijks moet terugbetalen. Door de nieuwe regels is het voortaan verplicht om af te lossen op een openstaande vordering bij de SVB. Doordat de beslagvrije voet niet langer wordt berekend op basis van de feitelijke woon- en zorgkosten, maar op basis van het bruto jaarinkomen en deze leeftijdsonafhankelijk is geworden, wordt de beslagvrije voet lager en daarmee de aflossingscapaciteit hoger. Het aflossingsbedrag is daarom niet langer nihil maar € 247,88 per maand. Na heroverweging in bezwaar heeft de SVB uit coulance besloten om de verhoging van de aflossingscapaciteit niet ineens maar in drie stappen in te voeren. Het eerste jaar wordt 50% van de aflossingscapaciteit verrekend met het WAO-pensioen, het tweede jaar 75% en pas in het derde jaar zal het volledige bedrag worden verrekend. Tevens wordt de maandelijks opgebouwde vakantie-uitkering in de verrekening meegenomen. Op deze manier kan verzoekster in de ogen van het SVB wennen aan de nieuwe inkomenssituatie.
Het standpunt van verzoekster
6. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat door de wijziging in de regelgeving geen maatwerk meer mogelijk is op basis van draagkracht waardoor de SVB geen rekening meer houdt met haar persoonlijke situatie. Ook al verhoogt de SVB de aflossingscapaciteit in drie stappen, uiteindelijk zal de aflossingscapaciteit € 248,88 bedragen terwijl deze eerst nihil was.
6.1.
Daarbij heeft verzoekster opgemerkt dat de bereidheid om af te lossen er wel is, maar niet met het door de SVB opgelegde bedrag. Het aflossingsbedrag is, ook in de eerste stap van de coulanceregeling, dusdanig hoog dat verzoekster een deel van haar vaste lasten en/of kosten van levensonderhoud niet meer zal kunnen betalen. Al helemaal niet nu in 2022 de inflatie en daarmee gepaard gaande de voedselprijzen en energiekosten zo fors zijn gestegen. Als de SVB toch vasthoudt aan zijn standpunt, zullen er betalingsachterstanden ontstaan, die er op dit moment nog niet zijn. Om die reden vraagt verzoekster aan de voorzieningenrechter om in ieder geval te bepalen dat zij niet hoeft af te lossen zolang nog niet op het beroep is beslist.
Het standpunt van de SVB
7. De SVB stelt zich op het standpunt dat de wettelijke regeling geen ruimte biedt om de aflossingscapaciteit op een lager bedrag vast te stellen.
8. Tot 2021 bedroeg de standaard beslagvrije voet 90% van de toepasselijke (leeftijdsafhankelijke) bijstandsnorm. Deze leeftijdsafhankelijke standaard beslagvrije voet werd enerzijds verhoogd met de woonlasten en zorgpremie en anderzijds verminderd met de normhuur, ontvangen huurtoeslag, normpremie en ontvangen zorgtoeslag. Vanaf 2021 is de beslagvrije voet is niet meer afhankelijk van de woonlasten, zorgpremie, kindgebonden budget en (beslag op) eventuele toeslagen. De beslagvrije voet is alleen nog afhankelijk van de leefsituatie, woonland en de hoogte van het (gezamenlijke) belastbaar inkomen en is verhoogd tot 95% van de bijstandsnorm. De beslagvrije voet is daarmee leeftijdsonafhankelijk geworden. Door maximering van de beslagvrije voet is deze nooit meer hoger dan 95% van het totale netto inkomen van de schuldenaar. Dit verklaart waarom de aflossingscapaciteit van verzoekster in het verleden lager - nihil - was.
9. De SVB stelt zich hierbij op het standpunt dat van een spoedeisend financieel belang geen sprake is. Zo kan geen rekening gehouden worden met de stijging van de energienota omdat dit geen post is die in aanmerking genomen mag worden gehouden bij het vaststellen van de beslagvrije voet. Ook is niet gebleken van bijvoorbeeld een dreigende huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit. De SVB vindt dat de beslagvrije onder de huidige regels juist is vastgesteld en dat zij niet meer kan beteken voor verzoekster dan door het treffen van de coulanceregeling haar geleidelijk te laten wennen aan de hogere aflossing. Het verzoek om verzoekster verder tegemoet te komen door hangende de beroepsprocedure niet over te gaan tot aflossing, ziet de SVB niet als een hem toekomende mogelijkheid.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hij beslist daarbij niet tevens op het beroep. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
11. De voorzieningenrechter stelt vast dat de berekening van de aflossingscapaciteit van € 247,88 niet is aangevochten en gaat ervan uit dat deze is vastgesteld conform de dwingendrechtelijke regels daarover. Het geschil betreft de vraag of de door de SVB gehanteerde - niet gepubliceerde - coulanceregeling en de toepassing daarvan op het geval van verzoekster in rechte standhoudt. Ten aanzien van deze coulanceregeling ziet de voorzieningenrechter zich geplaatst voor enkele vragen over de juridische grondslag en de mogelijkheid om meer coulance te betrachten dan waarin de regeling volgens de SVB voorziet. Deze vragen zijn principieel van aard en lenen zich daarom niet zo goed voor beantwoording in de voorzieningenprocedure.
12. Daarom beslist de voorzieningenrechter niet tevens op het beroep en beperkt hij zich tot een weging van de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de SVB die pleiten tegen het treffen daarvan.
12.1.
Uit het oogpunt van realistische en effectieve rechtsbescherming ziet de voorzieningenrechter aanleiding om daarbij rekening te houden met de economische, maatschappelijke en politieke werkelijkheid van dit moment, derhalve van na het bestreden besluit. Door de gestegen kosten van levensonderhoud en in het bijzonder de kosten voor gas en elektriciteit is de aflossingscapaciteit van verzoekster de facto aangetast. Zo is het maandelijkse voorschot dat verzoekster eerst betaalde in 2022 al gestegen van € 144,- naar € 279,-. Vervolgens heeft energieleverancier Essent op 18 september jongstleden geadviseerd dit voorschotbedrag verder te verhogen naar € 544,- omdat verzoekster anders naar verwachting € 2.385,- op de jaarrekening zal moeten bijbetalen. Ondanks de compensatiemaatregelen die de overheid dit jaar en volgend jaar neemt, is het mogelijk dat verzoekster hierdoor zowel in de laatste maanden van dit jaar als volgend jaar met een stijging van energiekosten van netto € 180,- tot 200,- per maand zal worden geconfronteerd.
12.2.
Het voorgaande leidt bij de voorzieningenrechter - naast de vragen over de juridische grondslag en de reikwijdte van de coulanceregeling - tot de vraag of bij de totstandkoming en voortzetting van de coulanceregeling rekening is gehouden met de aanzienlijke toename van de kosten van levensonderhoud in de loop van 2022. Als dat niet het geval is, vraagt de voorzieningenrechter zich af of alsnog wordt overwogen om die regeling om die reden aan te passen. Daarnaast is de vraag gerezen of de SVB als schrijnende situatie beschouwt de situatie dat iemand die - zoals verzoekster - (nagenoeg) alleen AOW-uitkering als inkomen heeft, wordt geconfronteerd met een zodanige (door de leverancier geadviseerde) verhoging van het voorschot voor energiekosten dat ondanks de door de regering genomen compensatiemaatregelen, sprake is van aanzienlijk gestegen kosten en het risico dat een problematische betalingsachterstand ontstaat.
13. Gelet op deze bij de voorzieningenrechter gerezen vragen, die de concrete financiële situatie van verzoekster raken, ziet hij aanleiding om voor de komende maanden het belang van verzoekster bij een (tijdelijke) schorsing van de aflossingsverplichting zwaarder te laten wegen dan het belang van de SVB bij een zo snel mogelijke aflossing.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit en het primaire besluit van 21 januari 2022 ingaande 1 november 2022 worden geschorst tot de uitspraak op het beroep.
15. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet de SVB het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.
16. Tot slot merkt de voorzieningenrechter op dat de rechtbank er, gelet op de wederzijdse belangen van partijen, naar streeft om de bodemzaak in de eerste helft van volgend jaar op zitting te agenderen, (zo mogelijk) samen met andere bodemzaken waarin vergelijkbare (rechts)vragen aan de orde zijn. De rechtbank zal de gerezen vragen over de coulanceregeling nader formuleren en de SVB in de gelegenheid stellen om daar binnen een nader te stellen termijn, voorafgaand aan de zitting, op te reageren.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit en het primaire besluit ingaande 1 november 2022 tot de uitspraak op het beroep;
- bepaalt dat de SVB het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Schelfhout, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 8 november 2022.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.