ECLI:NL:RBZWB:2023:7936
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag accijns en de vraag naar de wetenschap van de belanghebbende
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 november 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag accijns beoordeeld. De inspecteur van de Belastingdienst had aan de belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 13.763, na het aantreffen van 75.800 stuks sigaretten zonder accijnszegel in de woning van de belanghebbende. De rechtbank onderzoekt of de belanghebbende de accijnsgoederen voorhanden heeft gehad, zoals bedoeld in artikel 51 van de Wet op de Accijns. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende feitelijke beschikkingsmacht had over de sigaretten, wat betekent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank wijst de stelling van de belanghebbende dat er sprake is van willekeur af, omdat de inspecteur de vrijheid heeft om te bepalen aan wie een naheffingsaanslag wordt opgelegd.
Daarnaast wordt er een verzoek om immateriële schadevergoeding behandeld, omdat de behandeling van het bezwaar langer heeft geduurd dan de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een verlenging van de termijn rechtvaardigen, maar kent de belanghebbende wel een schadevergoeding toe van € 4.000 voor de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de inspecteur tot betaling van de schadevergoeding en proceskosten aan de belanghebbende.