ECLI:NL:RBZWB:2023:7872

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1580
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van het UWV om terug te komen op een eerder besluit inzake Wajong-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om terug te komen op het besluit van 26 april 2017, waarin de Wajong-uitkering werd geweigerd. Eiser had in juni 2022 een nieuwe aanvraag ingediend, die door het UWV werd aangemerkt als een verzoek om terug te komen op het eerdere besluit en als een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het UWV heeft deze aanvraag afgewezen, met de stelling dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het UWV heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of het UWV terecht heeft geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit. Hierbij is gekeken naar de beroepsgronden van eiser en de medische informatie die is overgelegd. De rechtbank concludeert dat de verzekeringsarts b&b niet heeft aangetoond dat er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening van het besluit rechtvaardigen. Eiser heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de stelling van toegenomen beperkingen onderbouwen. De rechtbank oordeelt dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de eerdere diagnose.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, maar omdat er een motiveringsgebrek was, moet het UWV het griffierecht vergoeden en een proceskostenvergoeding aan eiser betalen. De rechtbank benadrukt dat de zorgen van de ouders van eiser begrijpelijk zijn, maar dat dit niet voldoende is om een uitkering toe te kennen zonder een toereikende medische grondslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1580 Wajong

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. H. Selçuk),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om terug te komen op het besluit van 26 april 2017 en het oordeel van het UWV dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen.
Het UWV heeft met het besluit van 9 augustus 2022 het verzoek van eiser om terug te komen op het besluit van 26 april 2017 afgewezen. Met het bestreden besluit van 16 januari 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij die weigering gebleven. Daarbij is tevens gesteld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en namens het UWV [naam 1].

Feiten en omstandigheden

1. Eiser heeft in november 2016 een aanvraag gedaan voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong).
Met het besluit van 26 april 2017 heeft het UWV geweigerd een Wajong-uitkering toe te kennen. Eiser heeft daarna nog verschillende keren een aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Deze aanvragen zijn alle afgewezen.
Eiser heeft in juni 2022 een nieuwe aanvraag gedaan voor een Wajong-uitkering. Het UWV heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen op het besluit van 26 april 2017 en als een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid.
Eiser is uitgenodigd voor een gesprek met de arbeidsdeskundige en de verzekeringsarts.
De arbeidsdeskundige heeft eiser en zijn vader gesproken op 8 augustus 2022. Tijdens dit gesprek is de reden voor de nieuwe aanvraag besproken en is het dagverhaal van eiser doorgenomen. Eiser is na 35 minuten vertrokken, waarna het gesprek met de vader van eiser is voortgezet. De arbeidsdeskundige heeft overleg gehad met de verzekeringsarts.
De verzekeringsarts heeft telefonisch gesproken met de vader van eiser. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de medische problematiek zoals deze vermeld is in de overgelegde stukken overeenkomt met de al bekende medische informatie. Uit die informatie blijkt niet dat de medische problematiek anders is dan in het verleden werd vastgesteld. Ook blijkt uit de overgelegde informatie niet dat er sprake is van een toename van de beperkingen. Omdat er in de afgelopen jaren geen behandeling en begeleiding heeft plaatsgevonden, waarbij er wel een indicatie voor behandeling en begeleiding werd gezien, kan er op dit moment niet gesproken worden van duurzaamheid van de situatie.
Met het besluit van 9 augustus 2022 is de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

Wat beoordeelt de rechtbank?
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geweigerd om terug te komen op het besluit van 26 april 2017. Ook zal beoordeeld worden of het UWV terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen. De rechtbank doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Grondslag van het bestreden besluit
4. Aan het bestreden besluit ligt een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat de laatst gedateerde informatie die is overgelegd van 19 juni 2020 is. Deze informatie was ook al bekend bij de vorige aanvraag. De informatie van de psycholoog van 27 juni 2019 had eiser bij de vorige aanvraag en bezwaarprocedure kunnen inbrengen, en kan daarom niet aangemerkt worden als een nieuw feit. Uit de medische informatie blijkt verder niet dat er sprake is van een evidente verslechtering van de belemmeringen.
Standpunt eiser
5. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de vraag of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden de inhoud van de stukken van belang is en niet de datum waarop deze stukken worden ingebracht. Volgens eiser blijkt uit de door hem overgelegde stukken dat er sprake is van een verslechtering van zijn situatie. De verstandelijke beperkingen zullen niet leiden tot een verbetering maar juist tot een verslechtering. Eiser is van mening dat er sprake is van een onzorgvuldig onderzoek.
Standpunt UWV
6. Het UWV heeft gesteld dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Eisers standpunt dat er sprake is van toegenomen beperkingen wordt niet onderbouwd met medische gegevens.
Overwegingen rechtbank
7. Volgens vaste rechtspraak moet een aanvraag voor een arbeids-ongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak). [1]
Niet in geschil is dat eiser met zijn aanvraag heeft beoogd dat teruggekomen wordt van het besluit van 26 april 2017 en dat hij zich toegenomen arbeidsongeschikt meldt.
Verzoek terugkomen op het besluit van 26 april 2017
8. De beoordeling van de rechtbank is beperkt tot de vraag of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. [2]
9. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [3]
10. Eiser verzoekt om herziening van het besluit van 26 april 2017. Beoordeeld zal moeten worden of de stukken die eiser bij zijn herzieningsverzoek heeft overgelegd in datum gelegen zijn na het besluit van 26 april 2017. [4] Dat eiser deze stukken mogelijk bij eerdere herzieningsverzoeken ook al had kunnen inbrengen is daarbij niet relevant. Bij de eerdere verzoeken is immers niet integraal beoordeeld of eiser recht heeft op een uitkering. Eiser heeft ook niet verzocht om terug te komen op een van de besluiten die zijn genomen naar aanleiding van zijn eerdere herzieningsverzoeken. Eiser heeft dan ook terecht gesteld dat bij de beoordeling of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden niet van belang is of een stuk eerder ingebracht had kunnen worden. De door eiser overgelegde stukken gedateerd na 26 april 2017, hadden dan ook op inhoud beoordeeld moeten worden door de verzekeringsarts b&b. De rechtbank stelt vast dat de verzekeringsarts b&b dit niet heeft gedaan. Het bestreden besluit lijdt daarmee aan een motiveringsgebrek. De rechtbank zal dit gebrek echter passeren op grond van artikel 6:22 Awb. Uit de stukken blijkt immers dat de primaire verzekeringsarts de door eiser overgelegde stukken wel op inhoud heeft beoordeeld. De overwegingen van de primaire verzekeringsarts zijn inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank kan de primaire verzekeringsarts ook volgen in zijn stelling dat de medische problematiek zoals die beschreven is in de overgelegde stukken geen ander beeld geeft van de medische situatie van eiser. Uit de informatie van de psycholoog van 27 juni 2019 blijkt ook dat aangesloten wordt bij de beschrijving van de medische situatie van eiser door [naam 2] en dat geen reden bestaat om te twijfelen aan de eerder gestelde diagnose. De informatie van [naam 2] en de daar gestelde diagnose was al bekend bij het UWV en is ook betrokken bij de besluitvorming. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden.
11. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om te oordelen dat het evident onredelijk is om niet terug te komen op het besluit van 26 april 2017. Dat de ouders van eiser zich zorgen maken is begrijpelijk, maar dit betekent niet dat het UWV zonder dat daarvoor een toereikende medische grondslag is, alsnog een uitkering zou moeten toekennen.
Is er sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid?
12. Eiser heeft zijn stelling dat er sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid onderbouwd door te verwijzen naar de door hem overgelegde stukken bij zijn verzoek om terug te komen op het besluit van 26 april 2017. Zoals onder punt 10 al is overwogen, geven die stukken geen aanleiding om te oordelen dat eiser meer beperkt is. De ter zitting naar voren gebrachte stelling dat het met eiser slechter gaat in zijn sociale leven, is verder niet onderbouwd met medische gegevens. Die enkele stelling is onvoldoende om te kunnen concluderen dat er sprake is van toegenomen beperkingen. Ook de stelling dat de verstandelijke beperking tot verslechtering van de medische situatie zal leiden is verder niet onderbouwd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de conclusies van de verzekeringsartsen dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen voor onjuist te houden.
Onzorgvuldig onderzoek?
13. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij het niet eens is met het oordeel van het UWV en dat er daarom sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Zoals hiervoor is overwogen kan het bestreden besluit inhoudelijk de rechterlijke toets doorstaan. Eiser heeft verder geen omstandigheden aangevoerd die maken dat geoordeeld zou moeten worden dat het onderzoek dat ten grondslag lag aan het bestreden besluit onzorgvuldig was.

Conclusie en gevolgen

14. Gelet op alles wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Omdat er sprake was van een gebrek en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
Het UWV moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,00. Omdat de zaak een gemiddeld gewicht heeft is op deze waarde de factor 1 toegepast.
Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,--.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,-- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.674,-- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier op 3 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger beroepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:6
1. Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
2. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Artikel 6:22
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wajong
Artikel 1a:1, eerste lid
Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b.na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, tweede lid
De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.