ECLI:NL:RBZWB:2023:7862

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
10 november 2023
Zaaknummer
21/4337
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen accijns en belastingrentebeschikkingen in verband met tabakshandel

Op 9 november 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken van belanghebbenden tegen de inspecteur van de belastingdienst en de Staat der Nederlanden. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 7 september 2021, waarbij een naheffingsaanslag accijns van € 1.451.080 is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. De inspecteur had ook belastingrente in rekening gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, wat in strijd is met artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen niet terecht zijn opgelegd, omdat de inspecteur niet heeft bewezen dat de tabak die in de loods van belanghebbende 2 werd aangetroffen, kwalificeerde als rooktabak in de zin van de Wet op de accijns. De rechtbank vernietigt de naheffingsaanslagen en belastingrentebeschikkingen en kent belanghebbenden een immateriële schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten moet vergoeden aan de belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/4337 en 21/4338

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende 1] , uit [plaats 1] , belanghebbende 1, en

[belanghebbende 2] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 1] , belanghebbende 2,

hierna gezamenlijk ook te noemen: belanghebbenden,
(gemachtigde: mr. P.A. Caljé),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (Minister van Justitie en Veiligheid), de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbenden tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 7 september 2021.
1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 25 maart 2020 aan beide belanghebbenden, over het tijdvak 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, een naheffingsaanslag accijns opgelegd van € 1.451.080. Daarbij is gelijktijdig, bij beschikking, telkens een bedrag van € 11.447 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikkingen).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbenden ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.4.
Belanghebbenden hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 28 september 2023 op zitting behandeld, gelijktijdig met de beroepen van [naam 1] , [B.V.] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende 1, tevens namens belanghebbende 2, [naam 1] (tevens namens [B.V.] ), [naam 3] (vergezeld van een tolk), de gemachtigde van belanghebbenden, tot bijstand vergezeld van mr. R. Andringa, en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Van hetgeen op de zitting is besproken is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd/gegeven. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbenden recht hebben op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbenden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank dienen de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen te worden vernietigd. Tevens is de rechtbank van oordeel dat belanghebbenden recht hebben op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende 1 is in de loop van 2019 verhuisd vanuit Bulgarije naar [plaats 1] .
3.1.
Belanghebbende 2 is opgericht op 7 maart 2019. Belanghebbende 1 is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende 2. Belanghebbende 2 is gevestigd op het [adres] in [vestigingsplaats 1] .
3.2.
De FIOD heeft in de jaren 2017 tot en met 2019 een onderzoek uitgevoerd, naar diverse (rechts)personen, waaronder belanghebbenden, onder de naam CITRUS. Het onderzoek richtte zich op het voorhanden hebben, dan wel daarbij betrokken zijn, van rooktabak buiten een accijnsgoederenplaats, waarover geen accijns in Nederland is betaald.
3.3.
[naam 1] (dan wel diens vennootschap [B.V.] ), [naam 2] en [naam 3] hebben, in elk geval gezamenlijk, tabak geïmporteerd naar Nederland om deze vervolgens te verkopen. Op enig moment is besloten om tabak van [bedrijf 1] in [plaats 2] (Italië) te betrekken. In 2019 hebben de volgende transporten van [bedrijf 1] naar [B.V.] in [vestigingsplaats 2] plaatsgevonden:
Aantal transporten
Kilogram netto tabak
27
319.68
3.4.
Op 28 oktober 2019 zijn invallen gedaan bij een aantal loodsen, waarbij telkens tabak is aangetroffen. Voor zover hier van belang is daarbij in een loods op het adres van belanghebbende 2 241,3 kg bewerkte tabak aangetroffen en 39.000 kg tabak op het adres van [B.V.] in [vestigingsplaats 2] .
3.5.
De hiervoor genoemde tabak is in beslag genomen. Van de tabak zijn monsters genomen, welke monsters naar het Douanelaboratorium zijn gestuurd.
3.6.
In de uitslagen van het monsteronderzoek (uitslag (DOC-)nummers [nummer 1] en [nummer 2] ) staat, onder meer:
“Betreft uitslag monsteronderzoek
(…)
Omschrijving van het monster:
plastic zak met los verpakt, bruin, gedroogd plantaardig materiaal met tabaksgeur. Het materiaal bestaat uit stukken (gedeeltelijk) gestripte bladeren.
Analyse Bevinding
(…)
ROOKTEST na handmatig versnijden rookbaar met
rookmachine
(…)
Beschouwing ten aanzien van de indeling in de Gecombineerde Nomenclatuur:
Het uiterlijk van het product komt overeen met het uiterlijk van ruwe tabak. Geadviseerd wordt om de tabak in te delen in post 2401.
(…)
Beschouwing ten aanzien van de Wet op de Accijns:
Het product is zonder verdere behandeling niet rookbaar.
Na versnijden van het monster, is de tabak rookbaar met behulp van een rookmachine.
Op basis van de prejudiciële uitspraak in de zaak C-638/15 kan de tabak aangemerkt worden als rooktabak.
Het product voldoet daardoor aan artikel 32 van de Wet op de Accijns.
Geraadpleegde instantie: coördinatie groep Accijns.
(…)”
3.7.
In het overzichtsproces-verbaal van de FIOD (OPV) staat (p. 60 en 61) dat [naam 2] onder meer het volgende heeft verklaard over de tabak uit Italië:
“!n de blending fabriek daar wordt dat [Rb: het bevochtigen van tabak] gedaan met het ruwe product. Het wordt daar niet versneden of verwerkt maar het wordt zacht gemaakt met stoom, zodat de tabak niet in kleine stukjes uiteen breekt. Wij noemen dit het eerste deel van het primaire proces en dan worden er verschillende componenten vermengd met de ruwe tabak.
(…)
Dat is in feite wat zij doen, zij vermengen de verschillende componenten. Maar het bevindt zich nog steeds in een ruwe staat en dat verandert niet. U vraagt mij wat de componenten zijn die worden toegevoegd. Ik zeg u dat ik [bedrijf 1] opdracht geeft van wat ik wil hebben, een indicatie van wat ik wil bereiken met de mix. Zij besluiten dan op basis van de tabak die zij hebben hoe zij dat gaan doen om dat gewenste resultaat te bereiken. [bedrijf 1] koopt bijvoorbeeld tabak in van over de gehele wereld. Het is aan mij om hen een mandaat te geven van wat ik graag wil. Bijvoorbeeld een Viginia-blend, Europees, American of Oriental blend. Er zijn zoveel verschillende, dus het is aan mij om hen te laten weten wat ik wil. Op basis daarvan hebben de meeste blending locaties een variatie van blends waar ze mee werken. Dan krijg ik er een of twee die ik kan testen. Als ik daar blij mee ben dan proberen we dat en dan kijken we hoe het gaat. Dan heb ik het over verschillende soorten ruwe tabak die dan met elkaar vermengd worden. We maken dan ook gebruik van een 'humectant' ((…) bevochtigingsmiddel (…)), zoals glycerol om de tabak zacht en werkbaar te houden. De tabaksindustrie moet zich ook houden aan de normen van de voedselindustrie. En daarnaast wordt er soms ook een antischimmelmiddel toegevoegd als een voorzorgsmaatregel.
(…)
U vraagt mij of dit wel allemaal tabak betrof die was ontnerfd, gemengd, gecontroleerd bevochtigd en was voorzien van glycol en antischimmel. Ik zeg u dat de tabak al ontsteeld ('de -stemmed') bij [bedrijf 1] binnenkomt. Om het te kunnen blenden moet het natuurlijk bevochtigd worden. Het kan zijn dat [bedrijf 1] dat doet met glycol of zoiets, ik denk van wel, dat is het beter te kunnen mixen en zodat het niet beschadigd raakt, daarna wordt het weer gedroogd en geperst en opnieuw verpakt. In die staat
wordt het vervolgens naar [B.V.] gebracht.”
En in het proces-verbaal van het zevende verhoor van [naam 2] :
“Er kunnen nog een aantal stappen zijn in het proces, dat hangt af van het type product dat geproduceerd wordt. Er kunnen smaken aan worden toegevoegd, maar dat is niet noodzakelijk. De volgende stap in het primaire proces is de fase van het versnijden, waar in feite vanuit mijn ervaring en kennis met betrekking tot de regelgeving in elk land waar ik gewerkt heb, de tabak dan van een mix van ruwe tabak verandert in een product waar accijns over betaald moet worden.”
3.8.
In het OPV staat (p. 24), voor zover hier van belang:
“Op vrijdag 22-02-2019 (…) wordt [naam 1] gebeld door een medewerker van [bedrijf 2] VOF, in verband met de bezichtiging van het bedrijfspand [adres] in [vestigingsplaats 1] . Er wordt een afspraak gemaakt op maandag 25-02-2019, waarbij [naam 1] aangeeft dat hij het pand komt bekijken samen met een ander. (…)
(…)
Op maandag 25-02-2019 (…) heeft [naam 1] telefonisch contact met [naam 2] . Uit het gesprek komt onder meer het volgende naar voren:
-
[naam 1] zegt dat ze de perfecte loods gehuurd hebben.
(…)”
3.9.
In het OPV staat (p. 94 t/m 99 en p. 105), voor zover hier van belang:
“6.2.4 [adres] in [vestigingsplaats 1]
In de loods op het [adres] in [vestigingsplaats 1] is op 28-10-2019 een illegale tabaksnijderij aangetroffen. Hierbij zijn onder meer tabaksnijmachines en rooktabak in beslag genomen.

6.2.4.1 Betrokkenheid verdachten

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de criminele organisatie een loods, gelegen aan de [adres] in [vestigingsplaats 1] in gebruik heeft genomen. Deze loods wordt gehuurd op naam van [belanghebbende 2] BV, een onderneming waarvan [naam 5] volgens de Kamer van Koophandel de enig aandeelhouder en bestuurder is. Het vermoeden is dat [naam 5] in opdracht van [naam 1] en/of andere verdachten dit bedrijf heeft ingeschreven en dat het feitelijk fungeert als dekmantel voor de organisatie. Dit om [naam 1] en/of andere verdachten buiten beeld te houden.
(…)
In een OVC gesprek van 17-04-2019 (…) zijn [naam 1] , [naam 4] en [naam 3] te horen. Onder meer wordt gezegd:
[naam 3] : Ik zeg je zo, als die er is dan moeten we deze snijmachine kopen, [naam 4] ,die zetten wij in de ruimte van [naam 5] .
(…)
(…)
Uit een OVC gesprek van 24-05-2019 (…) tussen [naam 1] en [belanghebbende 1] komt onder meer het volgende naar voren:
(…) Als je d’r vijf in de week gaat doen, [naam 5] … Daarom heb ik deze ook gehuurd, want misschien komt die machine wel hier te staan. (…)Twee loodsen, dus effe bij jou twee maanden snijden en dan weer hier drie maanden snijden.(…)
(…)
OVC gesprek op 10-06-2019 tussen [naam 1] en [naam 2] :
(…)
[naam 1] :Volgende week beginnen we bij [naam 5].. met het nieuwe kleine busje (‘van’) haalt hij er eh.. vier keer 25 uit,dan begint hij te snijden en een complete lading wordt meteen weggebracht als het klaar is, ja?
(…)
Dat [naam 5] de loods aan de [adres] in [vestigingsplaats 1] heeft gehuurd in opdracht van [naam 1] en dat [naam 1] de huur van de loods ook betaalt, wordt bevestigd in een OVC gesprek van 14-06-2019 tussen [naam 1] en zijn boekhouder [naam 6] :
(…)Die jongen zit in [vestigingsplaats 1] nu…die krijgt een snijmachine…en die gaat zorgen dat hij 260.000 euro terug verdient in 2 maanden(…)Hij moet gewoon gaan werken zegt [naam 1] …het staat op zijn naam en hij neemt het risico…. (…)
(…)
6.2.4.2 Waarnemingen [adres] in [vestigingsplaats 1]
Op 26-06-2019 is er een observatiecamera met zicht op de ingang van de locatie [adres] in [vestigingsplaats 1] geplaatst (…) In dit hoofdstuk is een samenvatting gegeven van een aantal waarnemingen in de periode 26-06-2019 tot en met 05-09-2019. Naast wat weergegeven is in dit hoofdstuk van het proces-verbaal is [naam 5] ook op andere data te zien op de camerabeelden. Op 05-08-2019 zijn de opnames gestopt, vermoedelijk omdat [naam 5] de camera heeft ontdekt. Volgens een medewerker van de FIOD was er een tissue-achtig propje in de opening aangebracht.
(…)
-
Op 27-06-2019 om 05:49 uur cameratijd komt [naam 5] aan op de fiets. Kort daarna komen er vier onbekende mannen aan. (…) De onbekende mannen gaan de loods in, waarna [naam 5] het hek afsluit.

(…)

-
Op donderdag 11-07-2019 komt [naam 5] rond 10:23 uur aan op de fiets uur en gaat de loods in. Kort hierna komt de Skoda Fabia (…) (op naam van [B.V.] BV) aanrijden en is [naam 3] te zien bij de loods.

(…)

-
Vrijdag 12-07-2019 is te zien dat [naam 5] met een stofzuiger en een sneeuwschuiver bezig is. Ook [naam 3] is te zien bij de loods. (…)

(…)

  • Op donderdag 01-08-2019 omstreeks 07:29 uur komt [naam 5] aan op de fiets en loopt wat heen en weer op het terrein. Omstreeks 07:36 uur komt een Iveco (…) (op naam van [B.V.] BV) aan, waaruit twee onbekende mannen stappen. (…) Op de camerabeelden die op de [straatnaam] in [vestigingsplaats 2] zijn gemaakt, is te zien dat de Iveco omstreeks 08:07 uur bij de loods aankomt en vervolgens daar naar binnen wordt gereden;
  • Op 01-08-2019 rond 12:30 uur is [naam 3] te zien (…)
(…)
6.2.4.5.2 Uit India afkomstige cutter/snijmachine
Op maandag 28-10-2019 is er een doorzoeking geweest in de loods aan de [adres] in [vestigingsplaats 1] . Bij deze doorzoeking zijn onder meer twee dozen tabak, een machine voor het versnijden van tabak en pallets met in totaal honderdelf stuks lege, kartonnen tabaksdozen aangetroffen en in beslag genomen. In één zo’n doos is normaal gesproken 120 kilo tabak verpakt. Dit impliceert dat er vermoedelijk 13.320 kilo tabak verwerkt en/of versneden en/of aanwezig is geweest op deze locatie in [vestigingsplaats 1] .”
3.10.
De inspecteur heeft de naheffingsaanslagen opgelegd op de grond dat belanghebbenden in totaal 13.320 kg rooktabak in de door belanghebbende 2 gehuurde loods in [vestigingsplaats 1] voorhanden hebben gehad dan wel daarbij betrokken zijn geweest. De naheffingsaanslagen zijn als volgt berekend:
Hoeveelheid rooktabak
Tarief per kg
Bedrag
13.320 kg
€ 108,94
€ 1.451.080
3.11.
Rechtbank Overijssel heeft op 3 januari 2023 uitspraak gedaan in de strafzaken tegen de in 3.3 bedoelde personen. In het gepubliceerde vonnis van één van die personen [1] heeft de rechtbank onder meer geconcludeerd dat:
- de vanuit Italië geïmporteerde tabak dient te worden gekwalificeerd als rooktabak waarover accijns is verschuldigd;
- de betreffende verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, op een locatie in [vestigingsplaats 3] en in [vestigingsplaats 2] opzettelijk 553.080 kg aan onveraccijnsde rooktabak voorhanden heeft gehad;
- niet wettig en overtuigend is bewezen dat de betreffende verdachte onder meer op de locatie in [vestigingsplaats 1] opzettelijk onveraccijnsde rooktabak voorhanden heeft gehad.
Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld.
Belanghebbenden zijn (nog) niet strafrechtelijk vervolgd.

Motivering

Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
4. Belanghebbenden stellen dat de inspecteur niet conform artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ingebracht. Dit zouden stukken betreffen die betrekking hebben op het overleg tussen het Douanelaboratorium en de Coördinatiegroep Accijns.
4.1.1.
Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat er geen specifiek overleg is gevoerd tussen het Douanelaboratorium en de Coördinatiegroep Accijns in de onderhavige zaken. Er zou wel, op een eerder moment, een algemeen overleg zijn geweest tussen het Douanelaboratorium en de Coördinatiegroep Accijns, maar daarvan zou de inspecteur geen stukken (meer) hebben.
4.1.2.
In de uitslag van het monsteronderzoek van de tabak staat (zie 3.6), voor zover hier van belang:
“Geraadpleegde instantie: coördinatie groep Accijns”
4.1.3.
De rechtbank overweegt dat het in 4.1.2 opgenomen citaat erop duidt dat er – op enig moment – relevant overleg is geweest tussen het Douanelaboratorium en de Coördinatiegroep Accijns. De rechtbank acht aannemelijk dat of het Douanelaboratorium een werkinstructie heeft gekregen van de Coördinatiegroep Accijns of dat er stukken zijn die betrekking hebben op overleg tussen het Douanelaboratorium en de Coördinatiegroep Accijns in de onderhavige zaken. De rechtbank heeft geen reden te betwijfelen dat deze stukken de inspecteur ter raadpleging ter beschikking hebben gestaan en van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten in deze zaken. Het zijn dus stukken van het geding als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. [2]
4.1.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, nu hij de in 4.1.3 bedoelde stukken niet heeft overgelegd, niet voldaan aan zijn verplichting om de op de zaak betrekking hebbende stukken te overleggen, als bedoeld in artikel 8:42 van de Awb. De rechtbank ziet echter – gelet op wat hierna is overwogen (zie 4.5 en 4.6) – geen reden om op grond van artikel 8:31 van de Awb aan de schending van artikel 8:42 van de Awb gevolgen te verbinden.
Zijn de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen opgelegd/gegeven?
Juridisch kader
4.2.
In Richtlijn 2011/64/EU van de Raad van de Europese Unie van 21 juni 2011 betreffende de structuur en de tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten staat (voor zover relevant):

Artikel 1

In deze richtlijn worden algemene beginselen vastgesteld voor de harmonisatie van de structuur en de tarieven van de accijns welke de lidstaten op tabaksfabrikaten heffen. (…)

Artikel 2

1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder tabaksfabrikaten:

sigaretten;
sigaren en cigarillo’s;
rooktabak:
i) tabak van fijne snede voor het rollen van sigaretten;
ii) andere soorten rooktabak. (…)

Artikel 5

1. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder rooktabak:

gesneden of op andere wijze versnipperde, gesponnen of tot flakes geperste tabak die geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt;
tabaksafval, verpakt voor verkoop aan de consument, dat niet onder artikel 3 en artikel 4, lid 1, valt en dat geschikt is om te worden gerookt. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder tabaksafval verstaan de resten van tabaksbladeren en bijproducten die uit de verwerking van tabak of de vervaardiging van tabaksproducten ontstaan.
4.2.1. De Wet op de accijns (WA) bevat de volgende (relevante) bepalingen:

Artikel 29

Onder tabaksproducten wordt verstaan tot verbruik bereide tabak in de vorm van sigaren, sigaretten en rooktabak. (…)

Artikel 32

1. Onder rooktabak wordt verstaan niet als sigaren of sigaretten aan te merken voor roken geschikte tabak.(…)

Artikel 51

1. De accijns wordt geheven van:

b. (…) de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft of opslaat, en enig andere persoon die bij het voorhanden hebben of opslaan ervan betrokken is.
4.2.2.
In het Eko-tabak arrest [3] is, voor zover hier van belang, beslist:
“24. Gelet op de in de punten 17 en 18 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte doelstellingen van die richtlijn, mag het begrip “rooktabak” niet restrictief worden uitgelegd.
25. Blijkens de bewoordingen van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64 moeten twee cumulatieve voorwaarden zijn vervuld: ten eerste, dat de tabak gesneden of op andere wijze, versnipperd, gesponnen of tot flakes geperst is en, ten tweede, dat de tabak geschikt is om zonder verdere industriële verwerking te worden gerookt.
(…)
28. Bij gebreke van een definitie van de begrippen “gesneden” en “versnipperd” in die richtlijn, moet voor de bepaling van de strekking ervan worden afgegaan op de algemene en gangbare betekenis ervan (zie in die zin arrest van 16 juli 2015, Sommer Antriebs- und Funktechnik, C-369/14, EU:C:2015:491, punt 46 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Met die begrippen waarvan de gebruikelijke betekenis bijzonder ruim is, wordt met name bedoeld, wat het eerste betreft, het resultaat van de handeling die erin bestaat een deel of een stuk van iets weg te nemen met een scherp voorwerp (…)
29. Aangezien de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten volgens de door de verwijzende rechter verstrekte inlichtingen bestaan uit gedeeltelijk gestripte tabaksbladeren, moeten die producten derhalve worden beschouwd als gesneden (…) tabak in de zin van artikel 5, lid 1, onder a), van richtlijn 2011/64.
30. Onder (…) “industriële verwerking” wordt gewoonlijk de verwerking, doorgaans op grote schaal en volgens een standaardprocedure, van grondstoffen naar materiële goederen bedoeld.
31. Uit de rechtspraak van het Hof volgt in wezen dat eenvoudige handelingen waarmee een niet-afgewerkt tabaksproduct geschikt wordt gemaakt om te worden gerookt, zoals die welke erin bestaat eenvoudigweg een tabaksrolletje in een huls van sigarettenpapier te schuiven, geen “industriële verwerking” vormen (zie naar analogie arresten van 24 september 1998, Brinkmann, C-319/96, EU:C:1998:429, punten 18 en 20, en 10 november 2005, Commissie/Duitsland, C-197/04, EU:C:2005:672, punten 31 en 32).
32. In die omstandigheden moet worden aangenomen dat een tabaksfabrikaat dat klaar is om te worden gerookt, of eenvoudig met niet-industriële middelen gebruiksklaar kan worden gemaakt, geschikt is om te worden gerookt zonder verdere “industriële verwerking” (…)
33. In casu volgt uit de verwijzingsbeslissing dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde producten een primaire droging hebben ondergaan en gecontroleerd zijn bevochtigd, sporen van glycerine bevatten en na gewone voorbereiding (malen of met de hand versnijden) geschikt zijn om te worden gerookt. (…)”
Beoordeling
4.3.
De inspecteur stelt dat de tabak die [bedrijf 1] aan [B.V.] heeft geleverd is aan te merken als rooktabak. In elk geval 13.320 kg van die tabak is volgens de inspecteur in 2019 doorgeleverd aan belanghebbenden en door hen verder bewerkt. De inspecteur leidt dit af uit de omstandigheid dat tijdens de doorzoeking 111 lege tabaksdozen zijn aangetroffen in de loods in [vestigingsplaats 1] die volgens hem grote gelijkenis tonen met de dozen van [bedrijf 1] .
4.3.1.
Belanghebbenden stellen dat zij niets te maken hebben gehad met de tabak die [bedrijf 1] aan [B.V.] heeft geleverd. De twee dozen met in totaal 241 kilogram tabak die in de loods in [vestigingsplaats 1] zijn aangetroffen, stonden tussen andere spullen. Belanghebbenden hebben daar niets mee gedaan. Belanghebbende 1 stelt dat hij in de loods aan de [adres] in [vestigingsplaats 1] bezig is geweest om een machine te repareren. Subsidiair stellen belanghebbenden dat de aangetroffen tabak niet was aan te merken als rooktabak in de zin van artikel 32 van de WA.
Om redenen van proceseconomie zal de rechtbank eerst ingaan op de subsidiaire stelling van belanghebbenden.
Was sprake van rooktabak?
4.4.
Op de inspecteur rust de last om te bewijzen dat de in de naheffingsaanslagen begrepen tabak kwalificeerde als rooktabak in de zin van artikel 32 van de WA. De inspecteur stelt dat de tabak die in 2019 vanuit Italië werd geleverd op basis van de gecombineerde nomenclatuur weliswaar onder post 2401 (ruwe en niet tot verbruik bereide tabak) valt, maar dat deze tabak op grond van het Eko-tabakarrest wel is aan te merken als rooktabak in de zin van de WA. Uit de monsteronderzoeken volgt dat de tabak na handmatig versnijden – en dus zonder industriële verwerking – rookbaar is, aldus de inspecteur. Dit geldt (dus) ook voor de tabak die in [vestigingsplaats 1] voorhanden is geweest.
4.4.1.
Belanghebbenden betwisten dat de tabak al door [bedrijf 1] in die mate was bewerkt dat sprake was van een consumeerbaar product en dus een accijnsgoed. De tabak zat in industriële en gesealde verpakkingen van 120 kg en was met een vochtpercentage van 19,5% te vochtig om te roken. Alleen na een industriële verwerking (versnijden, conditionering/droging) is het rookbaar.
4.4.2.
Over de samenstelling en vorm van de uit Italië afkomstige tabak heeft [naam 1] op de zitting de volgende toelichting gegeven:
“De pakketten van de vrachten uit Italië bestaan uit strips van ongeveer 30 centimeter lang en 20 centimeter breed. Dat was bij alle vrachten gelijk. Tabaksbladeren zijn grote bladeren. Oorspronkelijk zijn die groen, maar die worden bruin. De steel wordt er uitgehaald, de nerf is er dus uit. Het is nog niet geknipt en gesneden. Er is glycol en vocht aan toegevoegd om het te conditioneren. Het is verpakt in dozen van 120 kilogram, het is geseald, waardoor het langer goed blijft. Bij mij werden de dozen alleen gelost en geladen en er gebeurde verder niets.
(…)
Er zijn verschillende soorten tabak. Het verschil in blend is dat het een andere samenstelling is. Er kan een ander product mee gemaakt worden. Ik ben geen tabaksexpert. De blend is anders, maar de strips zelf zagen er telkens vergelijkbaar uit qua grootte en dergelijke.”
4.4.3.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de uit Italië afkomstige tabak bij alle leveringen in dezelfde vorm en mate van bewerking is geleverd in [vestigingsplaats 2] , alleen de blend verschilde soms. Gelet op de verklaring van [naam 1] dat in de loodsen aldaar enkel opslag van tabak plaatsvond en geen verdere bewerking en er geen aanwijzingen zijn dat dit anders zou zijn, komt de rechtbank tot de conclusie dat de resultaten van het Douanelaboratorium voor de in [vestigingsplaats 2] aangetroffen tabak als uitgangspunt kunnen dienen voor alle tabak geleverd vanuit Italië.
4.4.4.
Ter zake van deze geteste tabak is in de uitslag van het monsteronderzoek opgenomen: “het product is zonder verdere behandeling niet rookbaar”. Onduidelijk is gebleven hoe de betreffende tabak in het Douanelaboratorium is behandeld en vervolgens tot een positieve rooktest met behulp van een rookmachine is gekomen. De inspecteur heeft ter zitting ter toelichting gewezen op de uitspraak van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Overijssel [4] en heeft aangevoerd dat in overweging 4.4.2 het verloop van het proces bij het Douanelaboratorium voldoende is verwoord.
De rechtbank overweegt dat de belastingrechter niet is gebonden aan de feitenvaststelling door een strafrechter in een jegens de belanghebbende gevoerde strafzaak ter zake van hetzelfde feitencomplex, noch aan enig oordeel van de strafrechter in die strafzaak. [5] De rechtbank neemt daarbij aanvullend in ogenschouw dat de inspecteur in dit verband verwijst naar een uitspraak van de strafrechter die niet ziet op belanghebbenden.
De rechtbank concludeert verder dat zij niet beschikt over bepaalde stukken die de rechtbank Overijssel in haar beoordeling heeft kunnen betrekken, zoals de volledige verklaringen van de onderzoeksmedewerker van het Douanelaboratorium. Bovendien is met de in de uitspraak vermelde delen van de verklaringen van de onderzoeksmedewerker van het Douanelaboratorium niet concreet ingegaan op het in deze procedure ingenomen standpunt van belanghebbenden. Dat standpunt is dat door de bewerkingen van de tabak door het Douanelaboratorium voorafgaand aan de rooktest – met name de conditionering in de klimaatkast – de vochtige tabak rookbaar is geworden en dat zonder die verwerking van de tabak, zoals aangetroffen, het niet rookbaar was en dus geen accijnsgoed was. De toelichting (zoals vermeld in de uitspraak) dat dit dient om een gebruikelijk luchtvochtigheidspercentage te bereiken, laat de mogelijkheid open dat de tabak zoals het werd aangetroffen te vochtig was om te worden gerookt maar door dit proces in de klimaatkast is gedroogd en vervolgens rookbaar werd. Daarover bestaat bij de rechtbank op basis van de stukken waarover zij in deze procedure beschikt teveel onduidelijkheid en ook desgevraagd heeft de inspecteur de rechtbank geen inzicht kunnen geven over het exacte proces bij het Douanelaboratorium. De enkele verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel door de inspecteur, is daarom onvoldoende om de onduidelijkheden weg te nemen.
4.4.5.
Gelet hierop heeft de inspecteur, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbenden, niet bewezen dat de tabak uit Italië, op het moment dat deze in [vestigingsplaats 2] werd geleverd, kwalificeerde als rooktabak in de zin van artikel 32 van de WA. Dit betekent dat de naheffingsaanslagen niet in stand kunnen blijven op de grond dat de uit Italië afkomstige tabak bij levering al kon worden aangemerkt als rooktabak. Hieruit volgt ook dat niet aannemelijk is dat tabak die aan belanghebbenden zou zijn geleverd, op het moment van aankomst in [vestigingsplaats 1] kwalificeerde als rooktabak. Voor zover de inspecteur bedoelt te stellen dat belanghebbenden tabak nader hebben bewerkt en deze vervolgens wel is aan te merken als rooktabak, heeft hij dat standpunt onvoldoende onderbouwd. Daarbij merkt de rechtbank op dat de tabak die in [vestigingsplaats 1] is aangetroffen tijdens de doorzoeking niet als zodanig is aan te merken. De testresultaten van die tabak zijn namelijk gelijk aan de in [vestigingsplaats 2] aangetroffen tabak.
Conclusie ten aanzien van de naheffingsaanslagen
4.5.
Gelet op wat is overwogen in 4.4.5, dienen de naheffingsaanslagen te worden vernietigd. De overige door belanghebbenden aangevoerde gronden behoeven daarom geen behandeling.
Ten aanzien van de belastingrentebeschikkingen
4.6.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Aangezien de naheffingsaanslagen moeten worden vernietigd, dienen ook de belastingrentebeschikkingen te worden vernietigd.
Hebben belanghebbenden recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
4.7.
Belanghebbenden maken aanspraak op een vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en de beroepsprocedures. De rechtbank ziet aanleiding om een vergoeding toe te kennen. De vergoeding wordt als volgt berekend. [6]
4.7.1.
De redelijke termijn bedraagt als uitgangspunt twee jaar, te rekenen vanaf het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. De rechtbank overweegt dat het hier gaat om beroepen die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. Verder zijn de zaken in de bezwaarfase gelijktijdig behandeld en zijn deze in beroep gezamenlijk behandeld. Gelet hierop bestaat er voor alle fasen van de procedure een zodanige samenhang dat ter vaststelling van het bedrag van de immateriëleschadevergoeding voor de beide zaken gezamenlijk eenmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd.
4.7.2.
De redelijke termijn is gaan lopen op 7 april 2020, namelijk de dag waarop het bezwaarschrift door de inspecteur is ontvangen. Aangezien de rechtbank uitspraak doet op 9 november 2023, heeft de bezwaar- en beroepsprocedure (afgerond) drie jaar en acht maanden geduurd. De redelijke termijn is daarom met (afgerond) één jaar en acht maanden overschreden. In verband met deze overschrijding hebben belanghebbenden recht op een vergoeding van in totaal afgerond 4 x € 500 is € 2.000. Zij hebben dus elk recht op € 1.000. Hiervan komt telkens € 550 (11/20e deel van € 1.000) voor rekening van de inspecteur. Gelet op de datum van de uitspraken op bezwaar (7 september 2021) heeft de bezwaarfase namelijk 17 maanden, en dus 11 maanden te lang, geduurd. Het restant van telkens € 450 komt voor rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre aan als partij in het geding.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen tegen de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen zijn gegrond, omdat de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen moeten worden vernietigd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar. Verder hebben belanghebbenden elk recht op een vergoeding van immateriële schade van € 1.000.
5.1.
Omdat sprake is van gegronde beroepen, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbenden vergoeden en krijgen zij een vergoeding van hun proceskosten. De vergoedingen zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen belanghebbenden een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296 en in beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van samenhang tussen de in 1.5 genoemde zaken. De zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur en door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbenden kon in elk van de zaken (nagenoeg) identiek zijn. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt), een hoorgesprek bijgewoond (1 punt), een beroepschrift ingediend (1 punt) en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan per belanghebbende € 486. [7]

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de naheffingsaanslagen en de belastingrentebeschikkingen;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan ieder van de belanghebbenden tot een bedrag van telkens € 550;
  • veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan ieder van de belanghebbenden tot een bedrag van telkens € 450;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende 1 en het griffierecht van € 360 aan belanghebbende 2 moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 486 aan proceskosten aan ieder van de belanghebbenden.
Deze uitspraak is gedaan op 9 november 2023 door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. V.A. Burgers, leden, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [8]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel 3 januari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:14.
2.Vgl. Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, r.o. 3.4.2.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie 6 april 2017, ECLI:EU:C:2017:277.
4.Rechtbank Overijssel 3 januari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:14.
5.Vgl. Hoge Raad 10 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2713 en Hoge Raad 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:643.
6.Zie voor de uitgangspunten het overzichtsarrest Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
7.2 x € 296 + 2 x € 837 x factor 1 voor het gewicht van de zaken x factor 1,5 voor het aantal samenhangende zaken = € 3.399 : 7 belanghebbenden = (afgerond) € 486.
8.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de AWR.