ECLI:NL:RBZWB:2023:7832

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
BRE-22_5207_tm_5209
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschriften wegens te late indiening in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2023, wordt beslist over de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De beroepen zijn gericht tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2017, 2019 en 2020. De rechtbank oordeelt dat de bezwaarschriften niet tijdig zijn ingediend en dat er geen verschoonbare redenen zijn voor deze termijnoverschrijding. De inspecteur had de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard, waardoor de beroepen kennelijk ongegrond zijn. De rechtbank baseert haar oordeel op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat het mogelijk maakt om zonder zitting uitspraak te doen als de beroepen kennelijk ongegrond zijn.

De rechtbank stelt vast dat de dagtekeningen van de aanslagen respectievelijk 26 mei 2018, 23 mei 2020 en 18 juni 2021 zijn, en dat de bezwaarschriften pas op 21 januari 2022 zijn ontvangen. Dit betekent dat de bezwaarschriften niet tijdig zijn ingediend, aangezien de termijn voor indiening al was verstreken. Belanghebbende voerde aan dat de overheid onvoldoende informatie heeft verstrekt over de wijziging van de massaal-bezwaarprocedure, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen verschoonbare reden is voor de te late indiening.

De rechtbank concludeert dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5207 tot en met 22/5209

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 12 oktober 2022, betreffende de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2017, 2019 en 2020 met aanslagnummers [aanslagnummer 1]H.76.01, [aanslagnummer 2]H.96.01 en [aanslagnummer 3]H.06.01.
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Vooraf

2. De inspecteur heeft ten onrechte voor de tweede keer uitspraken op bezwaar gedaan bij brief van 14 oktober 2022. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [1] volgt namelijk dat het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelend, meebrengt dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt en dat dit betekent dat een nadere beslissing die de inspecteur – zonder tussenkomst van de rechter – neemt met betrekking tot de belastingaanslag(en) waartegen bezwaar is gemaakt, niet is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, lid 2, van de Awb beroep kan worden ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat de bezwaren niet tijdig waren ingediend. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bezwaren te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom zijn de beroepen kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [2] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet of van de voor bezwaar vatbare beschikking. [3]
Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [5] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [6] Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij het bestuursorgaan is ontvangen.
3.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [7]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekeningen van de aanslagen respectievelijk 26 mei 2018, 23 mei 2020 en 18 juni 2021 zijn. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die data heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde dus op respectievelijk 9 juli 2018, 3 juli 2020 en 30 juli 2021.
4.1.
De bezwaarschriften zijn bij de inspecteur op 21 januari 2022 ontvangen. De bezwaarschriften zijn dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende stelt dat de Tweede Kamer en burgers zijn misleid of in ieder geval onvoldoende zijn geïnformeerd over de wijziging van de massaal-bezwaarprocedure. Belanghebbende voert aan dat de gebrekkige communicatie over de werking van de massaal-bezwaarprocedure én door de onjuiste voorlichting aan de Tweede Kamer bij het beperken van deze procedure verklaart waarom de bezwaren te laat zijn ingediend. Volgens belanghebbende is het daardoor de overheid toe te rekenen dat geen of niet tijdig bezwaar is gemaakt tegen de box 3-heffing.
5.1.
Artikel 6:11 van de Awb ziet enkel op gevallen waarin de belanghebbende redelijkerwijs niet in staat was tegen een besluit tijdig een rechtsmiddel aan te wenden. Niet in geschil is dat belanghebbende wel in staat was om binnen de wettelijke bezwaartermijnen tegen de aanslagen bezwaar te maken, maar dit niet heeft gedaan omdat hij niet op de hoogte was van de wijzigingen rondom de massaalbezwaarprocedure. Een nadien opgekomen reden kan niet bewerkstelligen dat een inmiddels plaatsgehad hebbende niet-verschoonbare termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. Dit geldt voor zowel redenen van feitelijke aard als redenen van juridische aard. [8]
Conclusie en gevolgen
6. De bezwaren zijn daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom kennelijk ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 10 november 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.HR 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT1516
2.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
6.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
7.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.
8.Vgl. HR 11 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1368 en HR 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW4062.