In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2015. De inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd omdat hij meende dat de door belanghebbende opgevoerde onderhoudsverplichtingen niet correct waren. Belanghebbende had in zijn aangifte een bedrag van € 5.404 aan onderhoudsverplichtingen opgevoerd, maar de inspecteur stelde dat dit bedrag niet rechtmatig was, omdat de alimentatiebetalingen niet waren onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank heeft de zaak op 13 januari 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, maar de inspecteur niet. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn aanspraken op aftrek van onderhoudsverplichtingen.
De rechtbank behandelt ook het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel. Hij stelde dat hij erop mocht vertrouwen dat zijn aangifte correct was beoordeeld en dat er geen navordering zou plaatsvinden. De rechtbank oordeelt echter dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door de inspecteur die dit vertrouwen rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur de navorderingsaanslag terecht heeft opgelegd en dat het beroep van belanghebbende ongegrond is.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 februari 2023, en belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.