ECLI:NL:RBZWB:2023:757

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5247
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering door DUO op basis van woonadres

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitwonendenbeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) heeft met een besluit van 30 juni 2021 de uitwonendenbeurs van eiser herzien naar een thuiswonendenbeurs, en heeft tevens de te veel betaalde studiefinanciering teruggevorderd. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard door DUO. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op de zitting van 22 december 2022 de argumenten van beide partijen gehoord. Eiser stelt dat hij in de relevante periode woonachtig was op het BRP-adres, terwijl DUO betoogt dat eiser niet op dat adres woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat DUO voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser in de maanden maart 2021 tot en met december 2021 niet op het BRP-adres woonde, en dat de herziening van de uitwonendenbeurs en de terugvordering van de studiefinanciering terecht zijn gehandhaafd. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5247 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. L.L. Ross,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziening en terugvordering van zijn uitwonendenbeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
DUO heeft met een besluit van 30 juni 2021 (primair besluit 1) eisers uitwonendenbeurs van € 285,15 per maand herzien naar een thuiswonendenbeurs van € 87,37 per maand over de maanden maart 2021 tot en met juni 2021. DUO heeft in dit besluit ook de hoogte van eisers aanvullende beurs van € 381,13 per maand herzien naar € 358,97 per maand over de maanden maart 2021 tot en met juni 2021.
Met een besluit van eveneens 30 juni 2021 (primair besluit 2) heeft DUO eisers uitwonendenbeurs van € 285,15 per maand herzien naar een thuiswonendenbeurs van € 87,37 per maand over de maanden juli 2021 tot en met december 2021. DUO heeft in dit besluit ook de hoogte van eisers aanvullende beurs over de maand juli 2021 herzien van € 381,13 per maand naar € 358,97 per maand en over de maanden augustus 2021 tot en met december 2021 van € 382,29 per maand naar € 359,23 per maand.
DUO heeft met een besluit van eveneens 30 juni 2021 (primair besluit 3) de te veel betaalde studiefinanciering van eiser over de maanden maart 2021 tot en met juni 2021 teruggevorderd tot een bedrag van € 883,36.
Met een brief van 30 juni 2021 heeft DUO tevens aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem een boete op te leggen van € 441,68.
Eiser heeft met een brief van 4 juli 2021 gepoogd bezwaar te maken tegen het voornemen om een boete op te leggen. DUO heeft met een brief van 11 augustus 2021 eiser meegedeeld dat zijn brief van 4 juli 2021 wordt opgevat als een bezwaarschrift tegen de herziening en terugvordering met primaire besluiten 1, 2 en 3. Met een brief van 20 oktober 2021 heeft
mr. Ross de bezwaargronden namens eiser aangevuld.
Vervolgens heeft DUO met een besluit van 12 november 2021 (bestreden besluit) eisers bezwaar ongegrond verklaard. Dit betekent dat DUO bij de primaire besluiten is gebleven. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 22 december 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens DUO mr. H. Bouhuys.

Overwegingen van de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in dit beroep de vraag of DUO terecht heeft geoordeeld dat eiser in de maanden maart 2021 tot en met december 2021 niet woonachtig was op het BRP-adres, waardoor hij geen recht had op een uitwonendenbeurs. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Standpunten van partijen
3.1
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in de periode van maart 2021 tot en met december 2021 woonde op het adres [adres] te [plaatsnaam] (BRP-adres). DUO niet heeft voldaan aan de initiële bewijslast. Het onderzoek was vooringenomen en niet objectief. Zo stonden de laptop – noodzakelijk voor school – en PlayStation van eiser op het BRP-adres. Bovendien heeft DUO – ondanks verzoek daartoe van eisers oom – niet op de laptop gekeken, terwijl daarmee eenvoudig had kunnen worden geverifieerd dat de laptop van eiser was en wanneer eiser daar voor het laatst op had gewerkt. De stelling van DUO dat de lattenbodem van slechte kwaliteit was en er geen verzorgings- of slaapspullen van eiser in de woning aanwezig waren, is feitelijk onjuist. De lattenbodem begaf het niet toen de controleur erop ging zitten en er is niet in de badkamer gekeken of daar verzorgingsspullen van eiser lagen. Verder heeft eiser aangevoerd dat – zelfs al zou DUO hebben voldaan aan de bewijslast – hij met bewijsstukken voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij woonachtig is op het BRP-adres en dat hij recht heeft op een uitwonendenbeurs (basisbeurs en aanvullende beurs). Eiser verwijst naar de in bezwaar overgelegde poststukken en verklaringen van derden. DUO dient in beginsel al het bewijs mee te nemen en mag niet op voorhand bewijs uitsluiten. De verklaringen van buren zijn objectief, nu zij geen belang hebben bij het afleggen van verklaringen met een bepaalde inhoud. Eiser verwijst ook naar in beroep overgelegde pintransacties bij de Jumbo op 400 meter van BRP-adres en stelt dat het onwaarschijnlijk is dat eiser hiervoor een heel eind verder zou reizen dan noodzakelijk. Tevens heeft eiser aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd met het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel is genomen. Tot slot heeft eiser de rechtbank verzocht om DUO te veroordelen tot het vergoeden van de schade die hij lijdt, waaronder de proceskosten.
3.2
DUO heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat eiser niet aanwezig was tijdens het huisbezoek, niets afdoet aan de zorgvuldigheid van het onderzoek. De hoofdbewoner heeft het doel van het huisbezoek begrepen en is voldoende in de gelegenheid gesteld om diverse persoonlijke eigendommen te tonen of op een andere wijze aan te tonen dat eiser daar woonde. Aan de hand van de rapportage is aannemelijk gemaakt dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres. Er liggen geen of te weinig spullen van eiser om het ervoor te houden dat eiser zijn hoofdverblijf heeft op het BRP-adres. Dit wordt onderstreept door de frequentie van overnachtingen op het BRP-adres. Ook de afwezigheid van kleding is een sterke indicatie dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres. Eiser betaalt geen huur. Er wordt gesteld dat er een symbolisch bedrag van €100,- per maand wordt betaald, maar dit blijkt nergens uit. Tot op heden zijn er geen bewijsstukken in het geding gebracht waardoor toepassing van de hardheidsclausule zou zijn geïndiceerd. DUO verwijst naar een uitspraak van de CRvB met ECLI-nummer ECLI:NL:CRVB:2014:1146. De overgelegde poststukken zijn van instanties die het BRP-adres als een standaard adres beschouwen. De brieven hebben dan ook weinig tot geen waarde. Ook de aankopen bij de Jumbo vormen geen bewijs dat eiser woonachtig was op het BRP-adres. DUO ziet geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.1
De rechtbank is van oordeel dat DUO terecht heeft geoordeeld dat eiser in de maanden maart 2021 tot en met december 2021 niet woonachtig was op het BRP-adres, waardoor hij geen recht had op een uitwonendenbeurs. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Herzieningen
4.2.1
De rechtbank stelt voorop dat herziening van studiefinanciering van de uitwonendennorm naar de thuiswonendennorm een voor de studerende belastend besluit betreft. Bij een belastend besluit als dit is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat de studerende niet op het BRP-adres woont, rust dan ook op DUO. Om te voldoen aan de bewijslast is het voldoende als DUO aannemelijk kan maken dat de studerende niet op het BRP-adres woont. Als DUO dat aannemelijk heeft gemaakt, heeft de conclusie dat de studerende niet op het BRP-adres woonde terugwerkende kracht tot de datum van de laatste BRP-wijziging. Het is vervolgens aan de studerende om bewijs te leveren dat zodanig overtuigend is dat het de conclusie rechtvaardigt dat hij of zij wel op het BRP-adres moet hebben gewoond.
4.2.2
DUO dient de stelling dat de studerende niet op het BRP-adres woont te onderbouwen aan de hand van een rapport waarin de resultaten zijn neergelegd van een onderzoek naar de feitelijke woon- en leefsituatie van de studerende. [1] Verder dient de vraag waar iemand woont volgens vaste rechtspraak te worden beoordeeld aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. [2]
4.2.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser tot 1 maart 2021 bij zijn ouders heeft gewoond op het adres [adres ouders] te [plaatsnaam] en dat hij in die maanden daarom terecht als thuiswonend is aangemerkt door DUO. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat eiser op 7 maart 2021 bij DUO een adreswijziging heeft doorgegeven, inhoudende dat hij vanaf 1 maart 2021 bij zijn oom op het adres [adres] te [plaatsnaam] (BRP-adres) woont. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of eiser in de maanden maart 2021 tot en met december 2021 woonachtig is geweest op het BRP-adres.
4.2.4
De rechtbank overweegt dat eerst moet worden beoordeeld of DUO met de rapportage huisbezoek van 28 juni 2021, dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd, aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de te beoordelen periode niet zijn hoofdverblijf op het BRP-adres had.
4.2.5.
Uit de rapportage blijkt dat controleurs van DUO op 11 juni 2021 om 8.43 uur een onaangekondigd huisbezoek hebben geprobeerd af te leggen aan het BRP-adres. De deur werd echter niet geopend na aanbellen. Vervolgens hebben de controleurs op 25 juni 2021 om 15.05 uur opnieuw een onaangekondigd huisbezoek afgelegd aan het BRP-adres, waarbij de deur weer niet werd geopend na aanbellen. Bij het verlaten van het adres kwam de hoofdbewoner, eisers oom [naam van oom], naar de woning gelopen. Na legitimatie hebben de controleurs, met toestemming van de hoofdbewoner, een huisbezoek afgelegd. Hierbij heeft de oom een verklaring afgelegd over de woon- en leefsituatie van eiser en heeft hij de vermeende kamer van eiser laten zien. De controleurs hebben gerapporteerd dat eiser geen huurcontract heeft en geen huur betaalt. Eiser heeft geen persoonlijke kamer voor hem alleen. De getoonde kamer is geen ingerichte en bewoonde studentenkamer. Uit niets blijkt dat eiser er zijn hoofdverblijf heeft. De kamer is niet afsluitbaar, bevat een onbeslapen bed met kapotte lattenbodem en er worden herenspullen van eiser gezien, zoals kleding, ondergoed, sokken, jassen, tassen, accessoires, was of dagelijkse verzorgingsproducten. Behalve een geopende envelop op de vensterbank is niets persoonlijks naar eiser te herleiden, ook geen overige administratie. Er worden geen schoolboeken of andere studie gerelateerde spullen aangetroffen. Er is geen ruimte om huiswerk te maken, zoals een bureau of een bureaustoel.
4.2.6
Tijdens het huisbezoek heeft de oom van eiser samengevat het volgende verklaard over de woon- en leefsituatie van eiser. Eiser woont sinds maart of april 2021 op het BRP-adres voor zijn persoonlijke ontwikkeling. Toen de oom rond 20 april 2021 corona had, heeft eiser twee à drie weken bij zijn ouders geslapen. Toen kreeg hun hele gezin corona en heeft hij hem van het BRP-adres weggehouden. Sinds twee weken verblijft hij weer op het BRP-adres. Eiser slaapt hier donderdag, vrijdag en zaterdag. Zondag en maandag slaapt hij bij zijn ouders. Dinsdag en woensdag komt hij soms wel en soms niet. Eisers PlayStation staat op de tv kast. Eiser betaalt een symbolisch bedrag van € 100,- per maand om mijn extra kosten te dekken. Eiser heeft een eigen kamer op de eerste verdieping. Er staat een eenpersoonsbed, waarvan vier à vijf latten kapot zijn. Verder staat er een kast met was/spullen van hem en mij. Op de vensterbank ligt een brief met zijn naam, die ik voor hem heb geopend, omdat hij hier al een tijd niet was geweest. Eiser heeft hier geen kleding liggen en laat hier sowieso weinig liggen. Hij neemt zijn kleren mee naar zijn moeder om het te laten wassen. Hij neemt kleren voor één à twee dagen mee. Eiser is hier komen wonen kort nadat hij met zijn opleiding is gestopt en wil komend jaar in Rotterdam een andere opleiding beginnen. Daarom heeft hij hier geen schoolspullen. Eiser eet in de ochtend vaak buiten de deur en in de avonden thuis bij zijn moeder. Hij eet hier bijna nooit. De moeder van eisers oom woont tegenover de woning op het BRP-adres en de oom eet daar ook. Bij de entree heeft eiser een paar schoenen staan. Hij heeft de grote maat.
4.2.7
De rechtbank overweegt dat DUO hiermee aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op het moment van het huisbezoek niet op het BRP-adres woonde. Wat eiser daartegen in beroep heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat volgens het wettelijk vermoeden van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 de overtreding van artikel 1.5 Wsf 2000 wordt vermoed te zijn begonnen op het moment waarop de studerende zijn laatste adreswijziging in de BRP heeft ingeschreven. [3] Hier is dat 1 maart 2021. Vervolgens ligt het op de weg van eiser om onomstotelijk bewijs te leveren dat hij in de periode vanaf 1 maart 2021 tóch op het BRP-adres heeft gewoond. Aan dat bewijs worden strenge eisen gesteld; het moet gaan om objectief en controleerbaar bewijs.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser dit onomstotelijke bewijs niet geleverd. Tijdens de bezwaarprocedure heeft eiser een verklaring van de bewoners van [adres] (ongedateerd en zonder kopie identiteitsbewijs) en enkele poststukken voor eiser gericht aan het BRP-adres overgelegd. In beroep heeft eiser nog een aantal pintransacties van zijn Rabobank rekening, eindigend op [nummers], bij Jumbo [plaats] uit de periode van 24 juni 2021 tot en met 5 december 2021 overgelegd. Dit is onvoldoende om te twijfelen aan de rapportage huisbezoek van 28 juni 2021. Zo blijkt uit die rapportage dat er op het BRP-adres erg weinig spullen van eiser zijn aangetroffen, zo ook op zijn vermeende kamer, en dat hij wél regelmatig bij zijn ouders at en sliep, zo ook ten tijde van de controle. De verklaring van de buren van [adres] en de poststukken gericht aan het BRP-adres zijn onvoldoende om als onomstotelijk bewijs te dienen, omdat zij niet worden ondersteund door objectief en controleerbaar bewijs en de poststukken automatisch worden verzonden naar het BRP-adres, ongeacht of eiser daar woont of niet. Uit de pintransacties bij de Jumbo blijkt enkel dat eiser zo nu en dan boodschappen deed bij de Jumbo in [plaatsnaam], maar hieruit kan geen onomstotelijk bewijs worden afgeleid voor het wonen op het BRP-adres. Bovendien wonen de ouders van eiser ook op korte afstand van diezelfde Jumbo.
4.2.8
Nu eiser er niet in is geslaagd met onomstotelijk bewijs aan te tonen dat hij na 1 maart 2021 woonachtig is geweest op het BRP-adres, heeft DUO terecht de herziening van de uitwonendenbeurs over de periode van maart 2021 tot en met december 2021 gehandhaafd bij het bestreden besluit
.
Terugvordering
4.3
Nu uit het voorgaande volgt dat de herzieningen van de uitwonendenbeurs van eiser in stand kunnen blijven, mocht DUO ook de terugvordering van de te veel betaalde studiefinanciering over de periode van maart 2021 tot en met juni 2021 handhaven bij het bestreden besluit. Niet gebleken is dat sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
4.4
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en het bestreden besluit kan standhouden. Dat betekent dat DUO terecht de uitwonendenbeurs van eiser heeft herzien en teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert aan het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om DUO te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten of eventuele schade aan eiser.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Pasmans, griffier, op 2 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Wsf 2000
Artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: mbo-student die niet een uitwonende mbo-student is,
uitwonende deelnemer: mbo-student die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking komt de deelnemer die voldoet aan de verplichting dat de mbo-student woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven.
Artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat Onze Minister een beschikking kan herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Het tweede lid, aanhef en onder c, bepaalt dat herziening plaatsvindt op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
Artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat, indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald door de betrokkene wordt terugbetaald of met hem verrekend.
Artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 200 bepaalt dat, indien een mbo-student het normbedrag voor een uitwonende mbo-student toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, Onze Minister hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de mbo-student in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
Het tweede lid bepaalt dat de herziening plaatsvindt met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de mbo-student in de basisregistratie personen. Indien de ouders van de mbo-student of een van hen na de laatste adreswijziging, bedoeld in de vorige volzin, zijn of is ingeschreven op hetzelfde woonadres als de mbo-student, dan vindt de herziening plaats met ingang van de dag van deze adreswijziging.
In artikel 11.5 van de Wsf 2000 (hardheidsclausule) is door de wetgever aan de minister de bevoegdheid verleend om deze wet in bepaalde gevallen buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4989.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 6 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1687.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1877.