ECLI:NL:RBZWB:2023:7431
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en de toepassing van het evenredigheidsbeginsel
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 2.301, welke na bezwaar werd verminderd tot € 1.715. De rechtbank behandelt het beroep op 10 augustus 2023, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig zijn.
De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de inspecteur zijn discretionaire bevoegdheid correct heeft toegepast. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag vernietigd moet worden omdat de inspecteur de aanslag niet deugdelijk heeft voorbereid en geen nadere bewijsstukken heeft opgevraagd. De rechtbank oordeelt dat de belastingplichtige de bewijslast draagt en dat de inspecteur niet verplicht was om meer bewijsstukken op te vragen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur zijn zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden.
Daarnaast behandelt de rechtbank de stelling van belanghebbende dat de inspecteur geen gebruik heeft gemaakt van zijn discretionaire bevoegdheid en dat het verzoek om het voertuig op te roepen niet voldoet aan het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur zijn bevoegdheid correct heeft toegepast en dat het verzoek aan het evenredigheidsbeginsel voldoet. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor haar onmogelijk was om aan de bewijslast te voldoen.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat het beroep ongegrond is. De uitspraak op bezwaar blijft in stand, en belanghebbende krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.