ECLI:NL:GHSHE:2014:954

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 april 2014
Publicatiedatum
3 april 2014
Zaaknummer
13-00930
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging naheffingsaanslagen BPM na schade aan voertuigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) die aan belanghebbende waren opgelegd. De belanghebbende, een autobedrijf, had aangifte gedaan voor de registratie van twee in Duitsland gekochte, gebruikte en beschadigde auto’s. De Inspecteur had bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde van de auto’s geen rekening gehouden met de schade, wat leidde tot de naheffingsaanslagen van respectievelijk € 1.413 en € 1.520.

De Rechtbank Arnhem had eerder de naheffingsaanslagen vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. Het Hof Arnhem bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, maar de Staatssecretaris van Financiën stelde beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Tijdens de zitting op 7 februari 2014 was de belanghebbende niet aanwezig, terwijl de Inspecteur vertegenwoordigd was. Het Hof oordeelde dat de schade aan de auto’s in aanmerking moest worden genomen bij de bepaling van de handelsinkoopwaarde. De Inspecteur had niet aangetoond dat de door belanghebbende overgelegde taxatierapporten onbruikbaar waren, en bovendien had hij geen rekening gehouden met de schade bij zijn naheffingsaanslagen.

Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslagen vernietigd moesten worden, en dat de uitspraak van de Rechtbank op andere gronden moest worden vernietigd. De Inspecteur werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de belanghebbende, vastgesteld op € 925,12. Het Hof legde ook een griffierecht op van € 493 voor het hoger beroep van de Inspecteur.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00930
Uitspraak op het hoger beroep van
de directeur van het onderdeel Belastingdienst Belastingregio/Oost van de rijksbelastingdienst ,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 3 juli 2012, nummers AWB 12/910 en AWB 12/912, in het geding tussen
,
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna: belanghebbende
en
de Inspecteur,
betreffende na te noemen naheffingsaanslagen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn onder aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2] twee naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd ten bedrage van € 1.413, respectievelijk € 1.520. Bij in één geschrift gevatte uitspraken van de Inspecteur van 27 januari 2012 zijn de naheffingsaanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, gehandhaafd en is het verzoek om vergoeding van de kosten van bezwaar afgewezen.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslagen vernietigd, bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraken op bezwaar, verweerder veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.960 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem (hierna: het Hof Arnhem). Het Hof Arnhem heeft in zijn uitspraak van
29 januari 2013 (nummer 12/00440) de uitspraak van de Rechtbank bevestigd en verstaan dat van de Staat na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een griffierecht wordt geheven van € 466.
1.4.
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof Arnhem beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 9 augustus 2013, nr. 13/01174, het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof Arnhem vernietigd en het geding verwezen naar het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.5.
Partijen hebben, daartoe door het Hof in de gelegenheid gesteld, naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad geen conclusies na verwijzing ingezonden.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 7 februari 2014 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar is toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, mevrouw [A].
1.7.
Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat zij belanghebbende bij op 23 december 2013, met nummer [00000], aangetekend naar het door belanghebbende zelf opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken behoort, heeft kennis gegeven van datum, plaats en tijdstip van de zitting.
Volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL, waarvan een “Detailpagina zending” tot de stukken van het geding behoort, is de uitnodiging op 24 december 2013 op het door belanghebbende opgegeven adres afgeleverd.
1.8.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.9.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende, die een autobedrijf exploiteert, heeft in Duitsland twee gebruikte personenauto’s gekocht. Het betreft een [auto 1], chassisnummer [chassisnummer 1] (hierna: auto A) en een [auto 2], chassisnummer [chassisnummer 2] (hierna: auto B).
2.2.
Belanghebbende heeft op 9 maart 2011 aangifte BPM gedaan ter zake van de registratie van de auto’s A en B. De verschuldigde BPM bedraagt volgens de aangifte voor auto A € 825 en voor auto B € 819.
2.3.
Belanghebbende heeft bij de aangiften op basis van artikel 10, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet BPM), juncto artikel 8 van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 gebruik gemaakt van taxatierapporten.
2.4.
Belanghebbende heeft ter zake van de aangiften taxatierapporten op laten maken. Deze taxaties zijn behandeld door [B] en ondertekend door [C], gerechtelijk beëdigd & SKO/TMV register Automakelaar & -taxateur te [D]. In het taxatierapport inzake auto A is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 3.887 en een schade, getaxeerd op € 6.000,05, vermeld. In het taxatierapport inzake auto B is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 4.137 en een schade, getaxeerd op € 5.745,55, vermeld.
2.5.
De als bijlage bij het taxatierapport inzake auto A bijgevoegde koerslijst X-ray gaat uit van een catalogusprijs van € 37.375. Hierin is een bedrag aan opties opgenomen van € 6.365. In de “Auto Telex Pro Nieuwprijs en BPM berekening” is als netto-catalogusprijs een bedrag van € 31.115 en als nieuwprijs inclusief opties/accessoires een bedrag van € 34.101 opgenomen. In dit taxatierapport is met betrekking tot de schade bij de foto’s het volgende vermeld:
“Scherm + bumper lv beschadigd, Portier lv beschadigd, Portier la beschadigd, Bumper beschadigd, Front + schermen steenslagschade en Spiegel lv beschadigd”.
2.6.
De als bijlage bij het taxatierapport inzake auto B bijgevoegde koerslijst X-ray gaat uit van een catalogusprijs van € 36.030. Hierin is een bedrag aan opties opgenomen van € 7.730. In de “Auto Telex Pro Nieuwprijs en BPM berekening” is als netto-catalogusprijs een bedrag van € 28.420 en als nieuwprijs inclusief opties/accessoires een bedrag van € 35.131 opgenomen. In dit taxatierapport is op pagina 3 “Uiterlijke/technische staat” vermeld dat de “Elektrische installatie, Lakwerk/carrosserie en Interieur en bekleding” in een beschadigde staat verkeren en wordt verwezen naar de bijlage Euro Tax Schadecalculatie. Bij de foto’s is met betrekking tot de schade het volgende vermeld:
“Pass.stoel brandschade, Bestuurders stoel brandschade, Schuifdak bekleding beschadigd, Steenslag front + schermen, Roetschade hemelbekleding, Roetsporen op alle interieurdelen, Krassen op portier ra en Voorruit beschadigd”.
2.7.
Belanghebbende heeft tevens inkoopfacturen overgelegd. Deze geven voor auto A een verkoopbedrag aan van € 9.700 en voor auto B een waarde van € 8.650 (beide exclusief omzetbelasting en BPM).
2.8.
Volgens de Inspecteur belopen de bedragen van de verschuldigde BPM voor de auto’s A en B € 2.345 respectievelijk € 2.232, uitgaande van een handelsinkoopwaarde van € 9.557 voor auto A en een afschrijvingspercentage van 67,01% en € 9.783 voor auto B en een afschrijvingspercentage van 67,25%. Daarom heeft de Inspecteur met dagtekening 16 maart 2011 respectievelijk 14 maart 2011 naheffingsaanslagen BPM aan belanghebbende opgelegd ten bedrage van € 1.520, onderscheidenlijk € 1.413.
2.9.
Op 24 maart 2011 heeft belanghebbende de (aangegeven en nageheven) bedragen aan BPM van in totaal € 2.232 en € 2.345 aan de ontvanger betaald. Daarna heeft de Inspecteur het zogenoemde Fiscaal Akkoord gegeven. Vervolgens zijn de auto’s geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens.
2.10.
Na het instellen van het beroep bij de Rechtbank heeft de Inspecteur op 21 december 2011de naheffingsaanslagen ambtshalve verminderd tot € 1.208 voor auto A en € 1.117 voor auto B. Hierbij is de Inspecteur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 9.557 voor auto A en een afschrijvingspercentage van 71,4% en € 9.783 voor auto B en een afschrijvingspercentage van 71,4%.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Na cassatie is nog in geschil het antwoord op de vraag op welk bedrag de handelsinkoopwaarden van de auto’s A en B voor de berekening van de BPM moeten worden gesteld.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden, welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen hieraan ter zitting door de Inspecteur is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot vergoeding van in de bezwaar- en beroepsfase gemaakte werkelijke (proces)kosten van in totaal € 1.960 exclusief BTW. De Inspecteur concludeert, zo verstaat het Hof, tot gegrondverklaring van het hoger beroep, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en tot ongegrondverklaring van het bij de Rechtbank ingestelde beroep.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
4.1.
Blijkens de onder 1.7 vermelde stukken is de aldaar genoemde uitnodiging op
24 december 2013 uitgereikt. Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op de juiste wijze heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van het geschil
4.2.
Tussen partijen is nog in geschil op welk bedrag de handelsinkoopwaarden van de auto’s A en B voor de berekening van de BPM moeten worden gesteld.
4.3.
Het Hof stelt voorop dat op de Inspecteur de last rust te bewijzen dat hij kan naheffen. Met andere woorden: op de Inspecteur rust de bewijslast van zijn stelling dat belanghebbende de belasting tot een te laag bedrag in zijn aangiften heeft vermeld. In het bijzonder rust op de Inspecteur de last om te bewijzen dat het bedrag van de heffing niet hoger is dan de ingevolge artikel 110 van het Verdrag inzake de werking van de Europese Unie te berekenen BPM.
4.4.
De Inspecteur heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat met de door hem gehanteerde handelsinkoopwaarden van € 9.557 respectievelijk € 9.783 in het geheel geen rekening is gehouden met de schade aan de auto’s en dat bovendien deze bedragen gebaseerd zijn op te hoge catalogusprijzen inclusief opties, zodat ook deze bedragen te hoog zijn en als gevolg daarvan de in aanmerking genomen afschrijvingen niet juist kunnen zijn.
4.5.
Vaststaat dat de auto’s beschadigd zijn. De Inspecteur heeft dit tijdens het onderzoek ter zitting ook uitdrukkelijk bevestigd. Het Hof is van oordeel, dat de schade in aanmerking moet worden genomen, nu deze schade de handelsinkoopwaarde van de auto’s verlaagt.
4.6.
Belanghebbende heeft taxatierapporten overgelegd, waarin een gespecificeerde schadecalculatie is opgenomen. De taxatierapporten bevatten voorts fotomateriaal. De Inspecteur heeft geen taxatierapporten laten opmaken, maar gesteld dat de taxatierapporten van belanghebbende niet bruikbaar zijn, omdat de opsteller van de taxatierapporten, de heer [B], geen erkend taxateur is en in de taxatierapporten van onjuiste uitgangspunten wordt uitgegaan.
4.7.
Zelfs indien met de Inspecteur moet worden aangenomen dat de taxaties van belanghebbende moeten worden verworpen, heeft de Inspecteur niet aannemelijk gemaakt of en tot welke bedragen in dat geval zou kunnen worden nageheven, omdat de Inspecteur bij het naheffen in het geheel geen rekening heeft gehouden met de schade aan de auto’s. De Inspecteur heeft mitsdien niet voldaan aan de in 4.3 vermelde op hem rustende bewijslast, zodat het Hof de stellingen van de Inspecteur inzake de taxatierapporten van belanghebbende in het midden kan en zal laten.
4.8.
De slotsom is dat de naheffingsaanslagen dienen te worden vernietigd. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, zij het op andere gronden.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Alhoewel de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, is het Hof van oordeel dat ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht dient te worden geheven van € 493. Voor het achterwege laten van het heffen van griffierecht is geen plaats in het geval waarin de uitspraak van de Rechtbank vernietigd wordt op andere dan door de Inspecteur aangevoerde gronden. Zie in dit verband Hoge Raad 15 april 2011, nr. 10/00692, ECLI:NL:HR:2011:BP6600.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
In het verweerschrift van belanghebbende bij het Hof Arnhem van 11 september 2012, pagina 4, derde alinea, slotzin, heeft belanghebbende geschreven dat de kosten in beroep volledig zien op de stelling dat de wijze van naheffing in strijd met het recht is. Nu deze stelling door de Hoge Raad in het verwijzingsarrest is verworpen, komt een vergoeding van de werkelijke kosten niet meer aan de orde. In zoverre moet de uitspraak van de Rechtbank worden vernietigd.
4.11.
Nu het door Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof Arnhem redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming op een bedrag aan reis- en verletkosten van de beide vennoten van belanghebbende voor het bijwonen van de zittingen bij de Rechtbank en het Hof Arnhem op € 125,12 respectievelijk € 800 (4 uren à € 50 per vennoot per zitting) is, in totaal, € 925,12. Niet gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten van bezwaar als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
4.12.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof. Niet gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht;
  • verklaarthet tegen de uitspraken van de Inspecteur bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraken van de Inspecteur;
  • vernietigtde naheffingsaanslagen;
  • gelastdat van de Staat na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een griffierecht wordt geheven van € 493;
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof Arnhem aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 925,12, en
  • wijstde Staat aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden.
Aldus gedaan op: 3 april 2014 door P. Fortuin, voorzitter, J. Swinkels en H.J. Cosijn, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.