ECLI:NL:RBZWB:2023:7236

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_2439
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de herziening en terugvordering van huurtoeslag over 2021

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen over zijn recht op huurtoeslag voor het jaar 2021. Eiser had vanaf 1 oktober 2020 huurtoeslag aangevraagd voor zijn woning, maar na een herziening van zijn inkomen door de Belastingdienst/Toeslagen, werd zijn recht op huurtoeslag herzien en moest hij een bedrag terugbetalen. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 behandeld, waarbij de Belastingdienst/Toeslagen vertegenwoordigd was door drie inspecteurs. Eiser was niet aanwezig op de zitting.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het recht op huurtoeslag heeft herzien op basis van het vastgestelde inkomen van eiser, dat aanzienlijk hoger was dan het eerder geschatte inkomen. De rechtbank verwijst naar de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en de jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, die bevestigt dat de Belastingdienst/Toeslagen het inkomen en vermogen moet baseren op de aanslag inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelt dat de terugvordering van teveel betaalde voorschotten ook terecht is, aangezien er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de terugvordering rechtvaardigen.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter T. Peters en openbaar gemaakt op 12 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2439 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Belastingdienst/Toeslagen.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 27 maart 2023 (bestreden besluit) over zijn recht op huurtoeslag over het jaar 2021.
1.1.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de Belastingdienst/Toeslagen mr. [inspecteur 1] , mr. [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Eiser was niet aanwezig.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft vanaf 1 oktober 2020 huurtoeslag aangevraagd voor het [adres] in [plaats] .
2.1.
Bij beschikking van 28 december 2020 is aan eiser een voorschot huurtoeslag verleend voor heel 2021 van € 4.095,-. Dit voorschot heeft de Belastingdienst/Toeslagen gebaseerd op een geschat inkomen over 2021 van € 12.878,- en een rekenhuur van € 664,22.
2.2.
Op 1 juli 2021 heeft eiser zijn huurtoeslag per die datum stopgezet. Op 3 juli 2021 is hij verhuisd naar een ander adres.
2.3.
Bij beschikking van 23 juli 2021 is het voorschot huurtoeslag voor 2021 herzien naar € 2.047,- voor de maanden januari 2021 tot en met juni 2021.
2.4.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.5.
Bij beslissing op bezwaar van 21 maart 2022 is dit bezwaar kennelijk gegrond verklaard. Eiser heeft recht op huurtoeslag tot en met 31 juli 2021. Er is aan eiser een voorschot huurtoeslag verleend voor 2021 van € 2.389,-. Dit voorschot heeft de Belastingdienst/Toeslagen gebaseerd op een geschat inkomen over 2021 van € 12.878,- en een rekenhuur van € 664,22.
2.6.
Op 25 mei 2022 ontvangt de Belastingdienst/Toeslagen een melding vanuit de Basisregistratie Inkomen (hierna: BRI) dat het inkomensgegeven van eiser over 2021 € 23.545,- bedraagt.
2.7.
Bij besluit van 30 september 2022 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/ Toeslagen de huurtoeslag over 2021 definitief berekend op € 1.109,-. Daarbij is uitgegaan van een toetsingsinkomen van € 23.545,-. Eiser moet € 1.280,- vermeerderd met € 12,- aan rente terugbetalen.
2.8.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2.9.
Bij het bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de herziening en terugvordering van de huurtoeslag over het jaar 2021. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het recht op huurtoeslag over 2021 juist vastgesteld?
5. Huurtoeslag is een inkomensafhankelijke uitkering als bedoeld in de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). De hoogte van de huurtoeslag wordt berekend aan de hand van de draagkracht van een belanghebbende. De draagkracht bestaat uit het inkomen en het vermogen van een belanghebbende.
5.1.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awir is het toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
5.2.
Uit vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, volgt dat de Belastingdienst/ Toeslagen het inkomen en vermogen in aanmerking dient te nemen zoals dat volgt uit de aanslag inkomstenbelasting. Dit is het inkomensgegeven zoals vastgelegd in de BRI.
5.3.
Nu de Belastingdienst/Toeslagen op 25 mei 2022 een melding uit de BRI heeft ontvangen dat het inkomensgegeven van eiser voor het jaar 2021 is vastgesteld op € 23.545,- en dit (aanzienlijk) hoger is dan het vooraf geschatte inkomen van € 12.878,-, heeft deze dienst terecht het recht op huurtoeslag voor het jaar 2021 met toepassing van artikel 20 van de Awir herzien.
De systematiek van de wet biedt de Belastingdienst/Toeslagen geen ruimte om de draagkracht en daarmee samenhangend het recht op huurtoeslag per maand te bepalen. [2]
Uit de wetgeschiedenis blijkt ook dat de wetgever een draagkrachtbepaling per maand of kwartaal niet wenselijk heeft geacht. [3]
Terugvordering teveel betaalde voorschotten
6. In artikel 26, eerste lid, van de Awir is bepaald dat indien een herziening van een tegemoetkoming of voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag, de betrokkene het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is.
6.1.
Volgens jurisprudentie [4] van de ABRvS geldt dat in artikel 26 van de Awir weliswaar een betalingsverplichting voor de betrokkene is neergelegd, maar dat hierin niet imperatief is voorgeschreven dat de Belastingdienst/Toeslagen het gehele bedrag van de betrokkene moet terugvorderen. De bepaling biedt Belastingdienst/Toeslagen dus discretionaire ruimte bij de vaststelling van het bedrag dat wordt teruggevorderd. Dit betekent dat Belastingdienst/Toeslagen op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen en onder bijzondere omstandigheden van terugvordering kan afzien of het terug te vorderen bedrag kan matigen, ook als die omstandigheden al bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag aan de orde konden komen. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb mogen de nadelige gevolgen van dat besluit voor eiseres namelijk niet onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
6.2.
In het Verzamelbesluit Toeslagen (het Verzamelbesluit) is het beleid over de terugvordering van toeslagen opgenomen. Alleen in bijzondere omstandigheden kan de terugvordering worden gematigd of kan er geheel van terugvordering worden afgezien. Daarbij is in paragraaf 2.1 uitdrukkelijk vermeld dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van het overschrijden van de vermogensgrens.
6.3.
De Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat uit het Verzamelbesluit volgt dat van bijzondere omstandigheden in beginsel geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Daardoor komt de situatie van eiser in beginsel niet in aanmerking voor het matigen of afzien van de terugvordering. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan in zijn situatie anders zou moeten worden geoordeeld.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 12 oktober 2023 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van 7 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN0491 en 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2396.
2.ABRvS 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1740 (rechtsoverweging 7).
3.ABRvS 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3308 (rechtsoverweging 6.1).
4.ABRvS 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.