200909278/1/H2.
Datum uitspraak: 7 juli 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 12 november 2009 in zaak nr. 09/5002 in het geding tussen:
Belastingdienst/Toeslagen.
Bij besluit van 15 april 2008 heeft de Belastingdienst beslist op de aanvraag van [appellante] om huurtoeslag over het jaar 2006 en deze definitief vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 9 juni 2009 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 12 november 2009, waarvan afschrift van het proces-verbaal is verzonden op 26 november 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief van 30 november 2009, bij de Raad van State ingekomen op 2 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 10 december 2009.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brieven van 6 januari 2010, 11 januari 2010 en 26 mei 2010 heeft [appellante] nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door E. Ris, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Kluytmans, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag is het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk van de draagkracht, waaronder begrepen het vermogen, van de huurder, diens partner en de medebewoners.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, wordt geen huurtoeslag toegekend als het rekeninkomen meer bedraagt dan €17.834.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen van toepassing, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, is, indien over het berekeningsjaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld, toetsingsinkomen het verzamelinkomen, zoals dat in die aanslag is opgenomen of zoals dat bij beschikking is vastgesteld.
2.2. De Belastingdienst heeft de huurtoeslag over het jaar 2006 vastgesteld op nihil op de grond dat het verzamelinkomen van [appellante] in de aanslag inkomstenbelasting 2006 hoger was dan het maximumbedrag om nog in aanmerking te komen voor huurtoeslag, als genoemd in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet op de huurtoeslag.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst de huurtoeslag voor 2006 terecht op nihil heeft gesteld en voert daartoe aan dat de schadeloosstelling, die zij als vervolgingsslachtoffer van de Stichting 1940-1945 heeft ontvangen van de Duitse overheid, niet bij het verzamelinkomen mag worden geteld.
2.3.1. Het betoog faalt. Ter bepaling van de draagkracht, waarvan het recht op en de hoogte van de huurtoeslag afhankelijk is, dient ingevolge artikel 7, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a van de Awir, het verzamelinkomen, zoals in de aanslag inkomstenbelasting is opgenomen, in aanmerking te worden genomen.
Dit wordt bevestigd in de geschiedenis van de totstandkoming van de bepaling in artikel 8 van de Awir (Kamerstukken 2004-2005, 29 764, nr. 3, blz. 41), waarin, voor zover thans van belang, het volgende wordt vermeld:
"Het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen is toetsingsinkomen zelfs al zou het niet overeenstemmen met het volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 te berekenen verzamelinkomen. De uitvoerende instantie en de bestuursrechter hoeven zich daardoor niet in te laten met de vraag of het verzamelinkomen wel op het juiste bedrag is vastgesteld."
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst bij de bepaling van de draagkracht gehouden was de aanslag inkomstenbelasting te volgen, zoals vastgesteld door de inspecteur voor de inkomstenbelasting. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar standpunt dat haar schadeloosstelling niet als inkomen dient te worden beschouwd, maakt dat niet anders. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat [appellante] zich dient te wenden tot de inspecteur voor de inkomstenbelasting, indien zij het niet eens is met de hoogte van het in de aanslag opgenomen verzamelinkomen, nu de inspecteur voor de inkomstenbelasting het bevoegde bestuursorgaan is om daarover te oordelen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2010