In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2016 aanslagen schenkbelasting opgelegd, vergezeld van verzuimboeten en vergrijpboeten. De inspecteur verklaarde de bezwaren van belanghebbende gegrond, maar nam geen beslissing op het verzoek om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Belanghebbende stelde dat hij recht had op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de inspecteur en een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende recht had op een kostenvergoeding van € 222 voor de bezwaarfase, maar geen recht had op een dwangsom of immateriële schadevergoeding. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur ten onrechte geen kostenvergoeding had toegekend, maar dat de ingebrekestelling van belanghebbende prematuur was, waardoor er geen dwangsom verschuldigd was. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd voor zover geen beslissing is genomen op het verzoek om kostenvergoeding, en de verzoeken om dwangsom en immateriële schadevergoeding afgewezen. De inspecteur moet het griffierecht van € 48 aan belanghebbende vergoeden en een totale proceskostenvergoeding van € 1.006,75 betalen.