ECLI:NL:RBZWB:2023:7118

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
20/7098 t/m 20/7103 en 20/7561
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen aanslagen schenkbelasting en boetebeschikkingen met betrekking tot kostenvergoeding en dwangsom

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2016 aanslagen schenkbelasting opgelegd, vergezeld van verzuimboeten en vergrijpboeten. De inspecteur verklaarde de bezwaren van belanghebbende gegrond, vernietigde de aanslagen en boeten, maar nam geen beslissing op het verzoek om vergoeding van kosten in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding van € 222 voor de bezwaarfase, maar geen recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de inspecteur. De rechtbank concludeert dat de inspecteur ten onrechte geen kostenvergoeding heeft toegekend, maar dat de ingebrekestelling van belanghebbende prematuur was, waardoor er geen dwangsom verschuldigd is. De rechtbank wijst ook het verzoek om immateriële schadevergoeding af, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze geen beslissing bevatten over de kostenvergoeding, en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/7098 tot en met 20/7103 en 20/7561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 17 juni 2020.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2016 aanslagen schenkbelasting opgelegd (de aanslagen).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen heeft de inspecteur verzuimboeten en vergrijpboeten opgelegd (de boetebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen gegrond verklaard. De aanslagen en de boeten zijn vernietigd. De inspecteur heeft daarbij geen beslissing genomen op het verzoek van belanghebbende om een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase toe te kennen.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Bij brieven van 11 augustus 2020 heeft de inspecteur een beroep gedaan op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde heeft bij brief van 30 september 2020 hierop gereageerd.
1.6.
De geheimhoudingskamer heeft een behandeling ter zitting achterwege gelaten en heeft op 18 november 2020 beslist dat het beroep van de inspecteur op artikel 8:29 van de Awb gerechtvaardigd is, behoudens voor wat betreft bijlage 24 bij het verweerschrift. De inspecteur heeft bijlage 24 bij het verweerschrift niet ongeschoond overgelegd.
1.7.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8.
De rechtbank heeft de beroepen op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1], mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3].
Deze zaken zijn gelijktijdig behandeld met de beroepen van [naam 1] (zaaknummers: 20/7104 tot en met 20/7109 en 20/7562), [naam 2] (zaaknummers: 20/7127 tot en met 20/7132 en 20/7563) en [naam 3] (zaaknummers: 20/7133 tot en met 20/7138 en 20/7564).

Beoordeling door de rechtbank

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten van de bezwaarfase. Wel is de hoogte daarvan in geschil.
3. De rechtbank beoordeelt verder of belanghebbende recht heeft op een dwangsom in verband met niet tijdig beslissen door de inspecteur en een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende voor de bezwaarfase recht heeft op een kostenvergoeding van € 222. Verder oordeelt de rechtbank dat belanghebbende geen recht heeft op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen door de inspecteur. Tevens is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende geen recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en de boetebeschikkingen. De inspecteur heeft op 24 januari 2020 het bezwaarschrift ontvangen en heeft bij brief van 3 februari 2020 de beslistermijn eenzijdig verdaagd. In deze brief staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Ik moet binnen 6 weken na het einde van de bezwaartermijn over uw bezwaar beslissen. De bezwaartermijn eindigt 6 weken na de datum op de aanslag of de beschikking.
Ik kan de beslistermijn verdagen met maximaal zes weken. Daar maak ik gebruik van. Ik verdaag de beslistermijn tot 21 april 2020.
4.1.
Op 17 april 2020 heeft de inspecteur de gemachtigde verzocht om in te stemmen met uitstel van de beslistermijn tot 17 juni 2020. Nadat de gemachtigde dat weigerde, heeft de inspecteur op 21 april 2020 de beslistermijn eenzijdig opgeschort, met een beroep op overmacht wegens de maatregelen die zijn genomen in verband met het coronavirus.
4.2.
Met dagtekening 21 april 2020 heeft de inspecteur belanghebbende, middels een vooraankondiging uitspraak op bezwaar, geïnformeerd voornemens te zijn de bezwaren ongegrond te verklaren met uitzondering van het bezwaar met betrekking tot de verzuimboete voor het jaar 2013.
4.3.
De inspecteur heeft op 23 april 2020 een ingebrekestelling ontvangen van de gemachtigde.
4.4.
Op 4 juni 2020 heeft het hoorgesprek plaatsgevonden via Webex. Op 17 juni 2020 heeft de inspecteur uitspraken gedaan op de bezwaren.

Motivering

Vooraf
5. De rechtbank heeft ten onrechte een extra zaaknummer aangemaakt voor de dwangsomprocedure van belanghebbende. Dit betreft het zaaknummer 20/7561. De rechtbank zal dit nummer verwerken als ten onrechte ingeschreven en de griffier opdragen het ter zake geheven griffierecht van € 48 aan belanghebbende terug te betalen.
5.1.
De geheimhoudingskamer van de rechtbank heeft geoordeeld dat de weigering van de inspecteur om bijlage 24 bij het verweerschrift ongeschoond te overleggen niet is gerechtvaardigd. Het betreft het stuk ‘FAQ-lijst formeelrechtelijke vragen omtrent coronacrisis’. De inspecteur heeft het stuk ook nadien niet ongeschoond overgelegd. De rechtbank verbindt aan die weigering echter geen gevolgen. [1] De inhoud van de weggelakte passages is voor haar oordeel namelijk niet relevant.
Tot welk bedrag heeft belanghebbende recht op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase?
6. Partijen zijn het erover eens dat de inspecteur ten onrechte aan belanghebbende geen kostenvergoeding voor de bezwaarfase heeft toegekend. De beroepen zijn reeds om die reden gegrond.
6.1.
De rechtbank berekent de vergoeding als volgt. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. De gemachtigde heeft in de bezwaarfase een bezwaarschrift ingediend en een hoorgesprek gehad. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van samenhang met de zaken van de broers en de zus (zie 1.8). Deze zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de inspecteur behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbenden konden in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek zijn. De rechtbank acht het gewicht van de zaken gemiddeld. De vergoeding voor de bezwaarfase bedraagt dan in totaal € 888, waarvan € 222 aan belanghebbende toekomt. [2]
Heeft belanghebbende recht op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen?
7. Belanghebbende is van mening dat de inspecteur een dwangsom is verschuldigd omdat hij niet tijdig uitspraken op bezwaar heeft gedaan. Volgens belanghebbende heeft de inspecteur ten onrechte een beroep gedaan op overmacht.
7.1.
De inspecteur is van mening dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan aangezien de inspecteur de beslistermijn al had verlengd. Volgens de inspecteur is daarom geen dwangsom verschuldigd. Bovendien is naar mening van de inspecteur sprake van overmacht.
7.2.
De rechtbank gaat eerst in op het beroep op overmacht. Overmacht schort de termijn voor het nemen van een besluit zelfstandig op zolang de inspecteur door overmacht niet in staat is dat besluit te nemen. [3] Dat wil zeggen dat het intreden van de overmacht die termijn opschort, zonder dat daarvoor een handeling van de inspecteur vereist is. Ook als de inspecteur tekort is geschoten in zijn informatieplicht richting belanghebbende over de verlenging van de beslistermijn, doet dit er dus niet aan af dat bij overmacht de termijn is opgeschort. [4]
7.3.
Uit de stukken blijkt dat belanghebbende op het bezwaar gehoord wilde worden. De rechtbank acht aannemelijk dat de uitbraak van de corona-pandemie en de daaruit voortvloeiende beperkende maatregelen op 16 maart 2020 het onmogelijk maakten om belanghebbende fysiek te horen zodat daar een andere oplossing voor gevonden moest worden, en dat dat voor ten minste enige dagen overmacht met zich mee heeft gebracht. Dit betekent dat de beslistermijn met die periode wordt opgeschort, ook al heeft de inspecteur belanghebbende daar toen niet over geïnformeerd. De beslistermijn die zou eindigen op 20 april 2020 was door die verlenging wegens overmacht op 23 april 2020 – het moment van de ingebrekestelling – nog niet verstreken. De ingebrekestelling is daarom prematuur. Een dwangsom is dan niet verschuldigd.
Heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
8. De rechtbank beoordeelt of belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade wegens de duur van de procedures. De rechtbank sluit daarbij aan bij de uitgangspunten zoals deze zijn verwoord in het door de Hoge Raad op 19 februari 2016 gewezen arrest. [5] De redelijke termijn vangt aan op het moment dat het bezwaarschrift tegen de betreffende aanslag door de inspecteur is ontvangen en is als uitgangspunt twee jaar.
8.1.
Voor wat betreft de in aanmerking te nemen periode overweegt de rechtbank dat de immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor vergoeding in aanmerking komt, gelegen is in de spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt ten gevolge van de hoofdzaak. Die door belanghebbende ondervonden spanning en frustratie moet worden geacht ten einde te zijn gekomen op het moment dat over het geschil over de hoofdzaak is beslist. De voor het toekennen van vergoeding van immateriële schade in aanmerking te nemen periode eindigt daarom op dat moment. [6]
8.2.
In dit geval zijn de uitspraken op bezwaar, waarbij de aanslagen en boeten zijn vernietigd, gedaan op 17 juni 2020. Dat is binnen zes maanden na ontvangst van het bezwaarschrift (zie 3.1). De redelijke termijn van twee jaar is dus niet overschreden. Belanghebbende heeft daarom geen recht op een immateriëleschadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn gegrond, omdat belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding voor de bezwaarfase. De verzoeken om een dwangsom en een vergoeding van immateriële schade worden afgewezen.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur, in de zaken met zaaknummers 20/7098 tot en met 20/7103, het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten in de beroepsfase. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
10.1.
De vergoeding is als volgt berekend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. In de beroepsfase heeft de gemachtigde een beroepschrift alsmede een conclusie van repliek ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Ook voor de beroepsfase is naar het oordeel van de rechtbank sprake van samenhangende zaken met de zaken van de broers en de zus (zie 1.8) en acht de rechtbank de zwaarte van die zaken gemiddeld. Voor de beroepsfase kent de rechtbank een vergoeding toe van in totaal (afgerond) € 3.139, waarvan € 784,75 aan belanghebbende. [7]
10.2.
De vergoeding voor de bezwaar- en beroepsfase samen bedraagt dan in totaal (afgerond) € 4.027, waarvan € 1.006,75 aan belanghebbende toekomt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover daarbij geen beslissing is genomen op het verzoek om een kostenvergoeding;
- wijst de verzoeken om een dwangsom en een vergoeding van immateriële schade af;
- bepaalt dat de griffier, in de zaak met zaaknummer 20/7561, het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet terugbetalen;
- bepaalt dat de inspecteur, in de zaken met zaaknummers 20/7098 tot en met 20/7103, het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.006,75 proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, en mr. drs. S.J. Willems-Ruesink en mr. J.A. den Braber-Riemens, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 12 oktober 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te
‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 8:31 van de Awb.
2.2 x € 296 x wegingsfactor 1 x factor 1,5 wegens samenhang / 4 belanghebbenden.
3.Artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb.
4.Vgl. ABRvS 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949.
5.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.Vgl. HR 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128 en HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1461.
7.2,5 x € 837 x wegingsfactor 1 x factor 1,5 wegens samenhang / 4 belanghebbenden.