ECLI:NL:RBZWB:2023:7028

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
10 oktober 2023
Zaaknummer
AWB- 23_735
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op een WW-uitkering van een eiseres die zorg verleende aan haar zoon

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 oktober 2023, wordt het beroep van eiseres beoordeeld met betrekking tot haar aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Eiseres had bij het UWV een WW-uitkering aangevraagd, maar het UWV had haar medegedeeld dat zij per 24 december 2021 geen recht had op deze uitkering. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 12 januari 2023. De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2023 behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV op goede gronden heeft geweigerd eiseres een WW-uitkering te verlenen. Eiseres had zorg verleend aan haar zoon op basis van een zorgovereenkomst, maar de rechtbank concludeert dat er geen gezagsverhouding was tussen eiseres en haar zoon, wat essentieel is voor de kwalificatie als werknemer onder de WW. De rechtbank stelt vast dat de zorgovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, omdat de familierelatie tussen eiseres en haar zoon de arbeidsverhouding in overwegende mate heeft beheerst.

Eiseres heeft ook een beroep gedaan op indirecte discriminatie, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, maar de rechtbank oordeelt dat haar situatie niet vergelijkbaar is met die in de eerdere zaak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiseres geen recht heeft op een WW-uitkering en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/735 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder
(gemachtigde: mr. H.J.J. Verhoeven).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
Het UWV heeft bij besluit van 2 maart 2022 eiseres medegedeeld dat zij per 24 december 2021 geen recht heeft op een WW-uitkering. Met het bestreden besluit van 12 januari 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij dat besluit gebleven.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV op goede gronden heeft geweigerd eiseres een WW-uitkering te verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
4. Eiseres heeft op 17 februari 2022 een WW-uitkering aangevraagd. Zij heeft aangegeven dat haar laatste werkgever haar zoon [naam] (geboren op [geboortedag] 1993) is geweest en dat het dienstverband is aangevangen op 1 oktober 2016 en op initiatief van haar zoon is beëindigd op 24 december 2021. De afspraken die zij heeft gemaakt met haar zoon waren vastgelegd in een zogeheten Zorgovereenkomst partner of familielid.
Het UWV heeft bij het primaire besluit van 2 maart 2022 aangegeven dat eiseres geen WW-uitkering per 24 december 2021 ontvangt omdat zij niet is verzekerd voor de WW. Eiseres kan niet als werknemer worden beschouwd omdat er geen gezagsverhouding was tussen eiseres en haar zoon. Het UWV wijst erop dat eiseres mogelijk in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Op 24 augustus 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Het UWV heeft op 4 oktober 2022 een Onderzoek Verzekeringsplicht aangevraagd. Op 30 december 2022 is een memo met daarin opgenomen de bevindingen van het Onderzoek Verzekeringsplicht uitgebracht.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt van het UWV
5. Het UWV stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar zoon. Uit de afgelegde verklaringen blijkt dat er toezicht en controle werd uitgeoefend door het zorgkantoor. Eiseres werd echter niet ter verantwoording geroepen. De gesprekken tussen eiseres en de personal coach waren gericht op het verbeteren van de werkkwaliteit. De personal coach is niet bevoegd instructies en aanwijzingen te geven aan eiseres over de werkzaamheden.
De budgethouder (de zoon van eiseres) heeft een beperking, waardoor hij geen instructies en/of aanwijzingen kan geven. Daarnaast betreft de door eiseres overgelegde zorgovereenkomst een zorgovereenkomst met een partner of familielid en niet een zorgovereenkomst die als een arbeidsovereenkomst beschouwd kan worden. Verder is er volgens de polis gegevens geen sprake van verzekeringsplicht en heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een dienstbetrekking en hiermee een verzekeringsplicht. Voor zover er sprake zou zijn van een gezagsverhouding, dan zou er in dat geval sprake zijn van een gezagsverhouding die overheerst werd door de familierelatie.
Eiseres is gelet hierop niet als werknemer in de zin van de WW te beschouwen, waardoor zij niet is verzekerd voor de WW.
Beroepsgronden
6. Eiseres wijst erop dat na de hoorzitting van 24 augustus 2022 de beslissing op bezwaar meerdere keren is aangehouden in afwachting van een nadere rapportage van het UWV over de gezagsverhouding tussen eiseres en haar zoon. Eiseres heeft de betreffende rapportage niet op voorhand toegezonden gekregen. Zij heeft hierop niet kunnen reageren, wat in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2021 [1] stelt eiseres dat sprake is van indirecte discriminatie jegens vrouwen in de zin van artikel 4 van de Richtlijn Gelijke behandeling in de wettelijke sociale zekerheid [2] (hierna: de Richtlijn). Eiseres wijst tot slot op de onevenredigheid van de handelwijze van het UWV en de vigerende wetgeving.
Intern advies
7.1
Uit de stukken blijkt dat het UWV op 4 oktober 2022 een zogeheten Onderzoek Verzekeringsplicht heeft aangevraagd. Dit onderzoek is uitgevoerd door een andere afdeling binnen het UWV. In de memo van 30 december 2022 is de uitkomst van het onderzoek neergelegd. Aangegeven is dat niet ter discussie staat dat eiseres persoonlijk arbeid tegen betaling heeft verricht. Geconcludeerd wordt dat de zorgovereenkomst geen arbeidsovereenkomst is. Voor zover al sprake is van gezagsverhouding, dan wordt die overheerst door de familierelatie. De conclusie is dat eiseres vanaf 1 oktober 2016 niet verplicht is verzekerd op grond van (voor zover hier van belang) artikel 3 van de WW.
7.2
Het is volgens eiseres onzorgvuldig geweest van het UWV om het advies over de vraag of sprake is van gezagsverhouding niet voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit aan haar voor te leggen.
7.3
De rechtbank stelt voorop dat de bezwaarfase een volledige heroverweging is. In het kader hiervan heeft het UWV advies van een andere afdeling ingewonnen omtrent de vraag of sprake is van een verzekeringsplichtige arbeid. Geen rechtsregel verplicht het UWV om de bevindingen van een intern onderzoek voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit met eiseres te delen. De stukken van het onderzoek zijn wel in het dossier opgenomen. Eiseres heeft de mogelijkheid gehad in beroep op de betreffende stukken te reageren. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
Aanspraak op WW-uitkering
8.1
Aan de orde is de vraag of eiseres kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW en aldus aanspraak kan maken op een WW-uitkering.
8.2
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de WW is werknemer de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
8.3
Niet in geschil is dat eiseres niet in een publiekrechtelijke dienstbetrekking tot haar zoon staat.
Privaatrechtelijke dienstbetrekking
9.1
Ten aanzien van de vraag of eiseres in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot haar zoon staat, overweegt de rechtbank het volgende.
Volgens vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van (1) een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, (2) een gezagsverhouding en (3) een verplichting tot het betalen van loon. [3]
Voor de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet de vraag worden beantwoord welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Verder moeten niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking worden genomen die partijen bij het aangaan van hun rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. [4] Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.
9.2
Dat arbeid is verricht en dat loon is betaald staat niet ter discussie en zal de rechtbank daarom verder onbesproken laten. Partijen zijn verdeeld over de vraag of er sprake was van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar zoon.
Gezagsverhouding
10.1
Het is vaste rechtspraak van de CRvB [5] dat ook bij een arbeidsverhouding tussen partijen die tot elkaar in een familiebetrekking staan als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding geldt of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan gezag is onderworpen van de wederpartij. Van gezag is sprake als laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. Het bestaan van een familierelatie is een element dat mede moet worden betrokken in de beoordeling.
10.2
De rechtbank stelt vast dat eiseres als al geruime tijd vóór het sluiten van de zorgovereenkomst in 2016 de zorgtaken voor haar zoon verrichtte. Met de zorgovereenkomst werd beoogd dat eiseres die werkzaamheden in het vervolg tegen betaling zou voortzetten. Dat eiseres en haar zoon de uitvoering van de zorgtaken met het sluiten van de zorgovereenkomst ook anderszins beoogden te wijzigen, in die zin dat die zorgtaken voortaan onder gezagsverhouding zouden worden verricht, is de rechtbank niet gebleken.
Uit de zorgovereenkomst en de feitelijke gang van zaken blijkt niet dat eiseres en haar zoon een vorm van ondergeschiktheid voor ogen hadden of dat de zoon van eiseres bindende aanwijzingen kon geven. Daarbij wordt overwogen dat uit het Onderzoek Verzekeringsplicht blijkt dat de zoon van eiseres gelet op zijn beperkingen geen bindende aanwijzingen kan geven. De enkele stelling van eiseres dat haar zoon een handtekening kan zetten en beschikkingsbevoegd is, maakt niet dat hij reeds daarom bindende aanwijzingen kan geven.
In de zorgovereenkomst is slechts in algemene bewoordingen vermeld dat eiseres verantwoordelijk is voor de persoonlijke verzorging en individuele begeleiding van haar zoon. Er zijn in de zorgovereenkomst, zoals ter zitting door eiseres is bevestigd, geen afspraken opgenomen over een aantal essentiële onderwerpen van een arbeidsovereenkomst, zoals onder meer werktijden en vakantiedagen, vakantietoeslag, de procedure rond ziekmelding en vervanging bij ziekte en verlof. Ter zitting is aangegeven dat een tante of ander familielid bijsprong bij bijvoorbeeld ziekte van eiseres. De zorg die eiseres verleende betrof met name het samen ondernemen van activiteiten. Ter zitting heeft eiseres verklaard geen medische handelingen te verrichten. Ook buiten de 4,5 uur per dag, waar de zorgovereenkomst op zag, en ook ’s nachts was eiseres aanwezig voor haar zoon.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres in feite 24-uurs zorg aan haar zoon verleende en – indien noodzakelijk – ook ’s nachts voor het verlenen van zorg beschikbaar was. Deze 24-uurs beschikbaarheid ging verder dan op grond van de zorgovereenkomst, die voorzag in 4,5 uur zorg per dag gedurende vier dagen per week, verwacht mocht worden. De omstandigheden waaronder eiseres de zorgtaken verrichtte zijn daarmee niet vergelijkbaar met de omstandigheden waaronder een professionele zorgverlener zijn werkzaamheden zou hebben verricht.
10.3
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit zowel de bedoeling van partijen, de inhoud van de zorgovereenkomst als uit de wijze waarop eiseres en haar zoon daaraan uitvoering hebben gegeven dat de arbeidsverhouding tussen eiseres en haar zoon in overwegende mate werden beheerst door hun familieverhouding. Er is daarom geen sprake van een gezagsverhouding en niet kan worden geoordeeld dat eiseres ‘in dienst van’ haar zoon was. Dat betekent dat tussen eiseres en haar zoon daarom geen sprake was van een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek.
Evenredigheid
11.1
Eiseres heeft een beroep gedaan op het evenredigheidsbeginsel. Ter zitting is nader toegelicht dat het beroep op het evenredigheidsbeginsel met name ziet op het begrip ‘gezagsverhouding’, in die zin dat dit begrip moet worden opgerekt zodat ook een familierelatie hier onder kan vallen.
11.2
De rechtbank begrijpt het standpunt van eiseres dat zij meent dat het begrip ‘gezagsverhouding’ anders moet worden uitgelegd dan de CRvB heeft gedaan, in die situaties waarin sprake is van een familiebetrekking. De rechtbank ziet hiertoe echter geen aanleiding en overweegt daartoe het volgende.
11.3
Op grond van de vaste jurisprudentie van de CRvB, zoals al genoemd onder overweging 10.1, moet bij de vraag of sprake is van een arbeidsverhouding tussen partijen worden beoordeeld of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan gezag is onderworpen van de wederpartij. Dit geldt ook tussen partijen die tot elkaar in een familiebetrekking staan. Het bestaan van een familierelatie tussen partijen betekent dus niet per definitie dat geen sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst met een gezagsverhouding. Of er een gezagsverhouding is, is afhankelijk van onder andere de omstandigheden waaronder de zorg wordt verleend. Er zal derhalve naar de concrete invulling worden gekeken. Dat dit in dit geval leidt tot de conclusie dat geen sprake is van een gezagsverhouding tussen eiseres en haar zoon, maakt niet dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Indirecte discriminatie
12.1
Eiseres wijst op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 december 2021 [6] , er is volgens haar sprake van indirecte discriminatie jegens vrouwen in de zin van artikel 4 van de Richtlijn. Deze uitspraak is inmiddels door de CRvB bevestigd bij uitspraak van 30 maart 2023. [7]
12.2
De rechtbank stelt vast dat de kern in bovengenoemde zaak de vraag betrof of pgb-dienstverleners die minder dan vier dagen per week werken mogen worden uitgesloten van de WW. In deze zaak had de eisende partij toegelicht dat de markt voor persoonlijke dienstverlening voor ongeveer 93% uit vrouwen bestaat. Ter onderbouwing hiervan werd verwezen naar een rapport van de Sociaal Economische Raad. Uit correspondentie met de Sociale verzekeringsbank (Svb) volgde dat op 5 januari 2021 van de in totaal 31.796 personen die werkzaam zijn op basis van een zorgovereenkomst met een pgb-houder en waarvoor de Svb de salarisadministratie doet er 27.284 vrouw zijn. Gelet op deze statistische gegevens twijfelde de rechtbank Rotterdam er niet aan dat de betreffende uitzonderingsbepaling binnen de groep van persoonlijke dienstverleners een aanzienlijk groter percentage vrouwen dan mannen betreft. Het UWV had dat overigens ook niet betwist.
12.3
In de thans ter beoordeling voorliggende zaak staat niet ter discussie dat eiseres vier dagen in de week werkte volgens de zorgovereenkomst. Reeds hierom is haar situatie niet vergelijkbaar met die waarin de rechtbank Rotterdam uitspraak heeft gedaan. Eiseres heeft niet onderbouwd dat ook bij vier dagen in de week sprake is van een vergelijkbare situatie als in de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het beroep van eiseres slaagt niet.
Conclusie
13. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV terecht heeft geconcludeerd dat geen sprake is geweest van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Eiseres is geen werknemer geweest in de zin van artikel 3, eerste lid, van de WW, en zij was dus niet verzekerd voor de WW. [8] Het UWV heeft daarom op goede gronden besloten dat eiser per 24 december 2021 geen recht heeft op een WW-uitkering.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 10 oktober 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Richtlijn Gelijke behandeling in de wettelijke sociale zekerheid (Richtlijn 79/7/EEG van 19 december 1978)
Artikel 4, eerste lid
Het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie op grond van geslacht, hetzij direct, hetzij indirect door verwijzing naar met name echtelijke staat of gezinssituatie, is uitgesloten in het bijzonder met betrekking tot:
- de werkingssfeer van de regelingen alsmede de voorwaarden inzake toelating tot de regelingen,
- de verplichting tot premiebetaling en de premieberekening,
- de berekening van de prestaties, waaronder begrepen verhogingen verschuldigd uit hoofde van de echtgenoot en voor ten laste komende personen, alsmede de voorwaarden inzake duur en behoud van het recht op de prestaties.
Werkloosheidswet
Artikel 3, eerste lid
Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 15
Met inachtneming van de artikelen 16 tot en met 21 en de daarop berustende bepalingen heeft de werknemer die werkloos is recht op uitkering.

Voetnoten

2.Richtlijn 79/7/EEG van 19 december 1978
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 15 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785 en 15 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:479
4.Zie onder meer de uitspraken van de Hoge Raad van 25 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP3887, 17 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8926 en 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1746.
5.Zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:156.
8.Dit volgt uit artikel 15 van de WW