ECLI:NL:RBZWB:2023:6337

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2023
Publicatiedatum
8 september 2023
Zaaknummer
22/5896
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag parkeerbelasting en de hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, die op 10 november 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De naheffingsaanslag was opgelegd voor het parkeren zonder betaling op 4 augustus 2022. De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de belanghebbende ongegrond heeft verklaard, waarna de belanghebbende beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daar niet om hadden gevraagd.

De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en of de hoorplicht en het inzagerecht zijn geschonden. De belanghebbende stelt dat hij niet is gehoord en dat er geen bewijs was van de verplichting om parkeerbelasting te betalen. De heffingsambtenaar betwist deze claims en stelt dat de foto’s van de auto voldoende bewijs zijn. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar het inzagerecht niet heeft geschonden, maar dat de hoorplicht wel is geschonden. Daarom vernietigt de rechtbank de uitspraak op bezwaar en verwijst de zaak terug naar de heffingsambtenaar voor een nieuwe beslissing, waarbij de belanghebbende de gelegenheid moet krijgen om te worden gehoord.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en draagt de heffingsambtenaar op om een nieuw besluit te nemen. Tevens moet de heffingsambtenaar de proceskosten van de belanghebbende vergoeden, die in totaal € 1133 bedragen, en het griffierecht van € 50 terugbetalen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5896

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

( [gemachtigde] h.o.d.n. [handelsnaam] ),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 10 november 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De naheffingsaanslag parkeerbelasting is aan belanghebbende opgelegd voor het parkeren met een auto met [kenteken] (hierna: de auto) op 4 augustus 2022 om 21:13 uur aan de [adres] .
2.1.
Aan de [adres] mag alleen tegen betaling van parkeerbelasting worden geparkeerd.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 43,60, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 42,60 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank verklaart dit beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
3.2.
Tussen partijen is in geschil de naheffingsaanslag en met name of het inzagerecht en de hoorplicht zijn geschonden. Niet in het geschil is dat er in de bezwaarfase door belanghebbende verzocht is om toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken en om te worden gehoord. Niet in het geschil is ook dat er in de bezwaarfase geen stukken aan belanghebbende zijn toegezonden en dat belanghebbende niet is gehoord.
3.3.
Belanghebbende stelt dat in de bezwaarfase het inzagerecht en de hoorplicht is geschonden en dat om deze redenen het bestreden besluit niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd. Belanghebbende stelt dat er geen bebording of parkeerautomaat is waargenomen waaruit kon worden afgeleid dat er parkeerbelasting moest worden voldaan. Op de foto’s die belanghebbende bij zijn bezwaarschrift heeft ingediend is geen bebording of parkeerautomaat zichtbaar waaruit blijkt dat parkeerbelasting moet worden betaald.
3.4.
De heffingsambtenaar stelt dat er geen sprake is van schending van het inzagerecht. Alleen de foto’s van de auto welke zijn genomen ten tijde van het constateren van het belastbare feit hadden aan belanghebbende overlegd kunnen worden. Dit zijn overzichtsfoto’s van de auto die aantonen dat de betreffende auto op de genoemde plaats, datum en tijdstip geparkeerd stond. Het toezenden van de foto’s aan belanghebbende had geen toegevoegde waarde nu dit informatie betrof die belanghebbende zelf al wist of kon weten. De toezending had niet tot een ander standpunt geleid.
3.5.
De heffingsambtenaar stelt voorts dat geen sprake was van schending van de hoorplicht. Volgens de heffingsambtenaar had een hoorzitting geen nieuwe feiten en omstandigheden opgeleverd die het ingenomen standpunt zou hebben herzien. De heffingsambtenaar stelt dat aan de randen van alle gebieden waarin betaald parkeren geldt zoneborden zijn geplaatst die duidelijk maken dat er in de zone parkeerbelasting verschuldigd is en dat er in nabijgelegen straten parkeerautomaten staan.
3.6.
De rechtbank is van oordeel dat de wetgever bewust een onderscheid heeft gemaakt tussen de verplichtingen van het bestuursorgaan in de bezwaarfase en de verplichtingen van het bestuursorgaan in de beroepsfase. Alleen in de beroepsfase is het bestuursorgaan verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken (aan de rechter) toe te zenden; in de bezwaarfase geldt terzake van diezelfde stukken op grond van artikel 7:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) enkel een (passief) inzagerecht. [1] De rechtbank overweegt verder dat uit de tekst van artikel 7:4 van de Awb volgt dat het hier gaat om een inzagerecht en niet om op de op de heffingsambtenaar rustende plicht om stukken toe te zenden. De rechtbank is van oordeel dat de heffingsambtenaar het inzagerecht van belanghebbende niet heeft geschonden.
3.7.
De rechtbank vindt wel dat belanghebbende zich in beroep op goede gronden op schending van de hoorplicht heeft beroepen en heeft verzocht om terugwijzing naar de heffingsambtenaar. De rechtbank wijst dat verzoek toe, omdat er nog verschil van opvatting bestaat over de feiten (althans dat niet is komen vast te staan dat partijen het over de onderliggende feiten eens zijn).
3.8.
Het voorgaande brengt mee dat de uitspraak op bezwaar niet in stand kan worden gelaten met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [2] De rechtbank zal de uitspraak van de heffingsambtenaar vernietigen en de zaak terugwijzen naar de heffingsambtenaar. De heffingsambtenaar dient belanghebbende, alvorens opnieuw uitspraak op het bezwaar van belanghebbende te doen, deugdelijk in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. [3]

Conclusie en gevolgen

4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de naheffingsaanslag. De rechtbank bepaalt dat de heffingsambtenaar een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
4.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift en een beroepschrift ingediend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1133.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de naheffingsaanslag parkeerbelasting;
- draagt de heffingsambtenaar op een nieuwe uitspraak op bezwaar te nemen betreffende de naheffingsaanslag parkeerbelasting met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 1133 aan proceskosten aan belanghebbende
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het betaalde griffierecht van € 50 aan belanghebbende vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van M.J.D.I.M. Vinken griffier, op 1 september 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Hoger beroep moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Gerechtshof Amsterdam, 23 december 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:5030 en gerechtshof Amsterdam 31 juli 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:2706.
2.Vgl. Hoge Raad 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7495: r.o. 3.5.3
3.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 november 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:10265