In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Amsterdam. De heffingsambtenaar had op 24 december 2015 een naheffingsaanslag van € 58,90 opgelegd, welke na bezwaar door de heffingsambtenaar werd gehandhaafd. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond. Belanghebbende stelde dat hij zich had beroepen op het onmiddellijk in- en uitstappen van personen, maar het Hof oordeelde dat hij niet voldoende feiten en omstandigheden had aangedragen om deze stelling te onderbouwen. Het Hof concludeerde dat de auto van belanghebbende om 21:32 uur was gescand door een scanauto en dat er om 21:45 uur een controle door een parkeercontroleur had plaatsgevonden. De heffingsambtenaar had aannemelijk gemaakt dat de auto geparkeerd stond en dat er geen sprake was van in- of uitstappen. Daarnaast werd de vraag behandeld of de heffingsambtenaar in strijd had gehandeld met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) door gebruik te maken van gegevens verzameld door scanauto's. Het Hof oordeelde dat er geen sprake was van een inmenging in het privéleven van belanghebbende, aangezien de controles in de publieke ruimte plaatsvonden en de redelijke verwachtingen van privacy niet waren geschonden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.