ECLI:NL:RBZWB:2023:6122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
4 september 2023
Zaaknummer
23-008822
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslagname op grond van een Europees onderzoeksbevel

Op 6 september 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin een klaagschrift is ingediend door een klager, geboren in 1979, die zich laat bijstaan door mr. G.N. Weski en mr. F.M.H. van Mullekom. Het klaagschrift betreft de inbeslagname van goederen op basis van een Europees onderzoeksbevel (EOB) dat op 28 maart 2023 is uitgevaardigd. De klager verzoekt om opheffing van de gelegde beslagen, stellende dat er geen gronden zijn om het beslag te handhaven. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EOB niet kan worden verstrekt vanwege gevoelige informatie die het onderzoek zou kunnen schaden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter-commissaris het EOB heeft ingezien en de rechtmatigheid van de inbeslagname heeft getoetst. De rechtbank overweegt dat de beklagrechter niet de gronden voor het uitvaardigen van het EOB toetst, maar enkel de rechtmatigheid van de inbeslagname. De rechtbank concludeert dat het klaagschrift ongegrond is, omdat de inbeslaggenomen goederen onder de reikwijdte van het EOB vallen en er geen redenen zijn om het beslag op te heffen. De beslissing is genomen in het belang van het onderzoek in de uitvaardigende staat, waarbij de rechter-commissaris een centrale rol heeft gespeeld in de toetsing van de rechtmatigheid van de inbeslagname.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
EOB-nummer: EOB-I-2022031038
rk.nummer: 23-008822
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 1979, te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. G.N. Weski, Westersingel 43, te Rotterdam.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
 de kennisgeving van inbeslagname op grond van een Europees onderzoeksbevel (hierna: EOB) volgens artikel 94 en artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 28 maart 2023 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen hem in beslag zijn genomen:
1. Onroerende zaak [sectie 1] met als [nummer 1] Al gelegen aan de [adres 1] te [plaats] .
2. Onroerende zaak [sectie 1] met als [nummer 1] A2 gelegen aan de [adres 2] te [plaats] .
3. Onroerende zaak [sectie 2] met als [nummer 2] gelegen aan de [adres 3] te [plaats] .
4. Pas Disneyland Paris.
5. Bon Eazie Breda Houtmarkt.
6. Geldtelmachine.
7. 4 Nokia GSM's.
8. Blackberry.
9. Nokia GSM.
10. Digitaal Dashboard.
11. Bon Uber Eats.
12. Paar Louboutin sneakers.
13. Diverse administratie w.v. huurovereenkomst.
  • het klaagschrift, ingediend op 5 april 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 23 augustus 2023. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. R.S. Jacobs, klager en mr. F.M.H. van Mullekom als gemachtigd raadsman van klager. Mr. Mullekom is een kantoorgenoot van mr. G.N. Weski en treedt namens hem op.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van de gelegde beslagen met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat er geen gronden bestaan om het beslag te handhaven. In raadkamer heeft de raadsman aangevoerd dat het EOB niet is verstrekt aan de rechtbank en aan hem en dat de rechtbank daarom niet de toets kan maken of de inbeslaggenomen goederen wel bewijsmateriaal vormt voor de verdenking die er tegen klager is. Hij verwijst daartoe naar het standaardarrest van de Hoge Raad (ECLI:HR:2021:1940) en een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (ECLI:RBZWB:2022:8216) waarin is overwogen dat de rechtbank deze toets moet maken. Om die reden dient het klaagschrift gegrond te worden verklaard voor zowel het gemaakte klassieke beslag ex artikel 94 Sv als het conservatoir beslag ex artikel 94a Sv.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EOB en het Europees betalingsbevel (EBB) beiden niet verstrekt worden, omdat er gevoelige informatie in het EOB staat en het publiek maken van die informatie het onderzoek ernstig zou schaden. De onder 4 tot en met 13 genoemde stukken zijn in het kader van klassiek beslag inbeslaggenomen. De stukken 1 tot en met 3 betreffen conservatoir beslag. Klager wordt verdacht van witwassen, deelname van de criminele organisatie en drugshandel. De rechter-commissaris heeft wel het EOB gehad en heeft op basis daarvan de inbeslagname getoetst. De officier van justitie is van oordeel dat het klassieke beslag gehandhaafd dient te blijven om de waarheid aan de dag te brengen en er nog geen (afgerond) onderzoek voor de Belgische strafzaak aan de goederen heeft kunnen plaatsvinden, alsmede dat er geen einduitspraak betreffende de vermogensobjecten heeft plaatsgevonden.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd ter uitvoering van een EOB als volgt.
De rechtbank neemt in overweging dat de beklagrechter bij de behandeling van een klaagschrift gericht tegen de inbeslagneming ter uitvoering van een EOB geen onderzoek doet naar de gronden voor het uitvaardigen van het EOB, waarvan de uitvoering heeft geleid tot indiening van het klaagschrift ex artikel 5.4.10, derde lid, Sv. De beklagrechter toetst evenmin de proportionaliteit van de inbeslagneming en van de daarop volgende overdracht van voorwerpen die het bewijsmateriaal vormen waarop het EOB betrekking heeft (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108 en HR 5 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:511). In artikel 5.4.7, eerste lid, Sv is bepaald dat de eisen die in het Wetboek van Strafvordering worden gesteld aan de toepassing van de bevoegdheden in het kader van een Nederlands onderzoek en die betrekking hebben op een beoordeling de proportionaliteit of het onderzoeksbelang buiten beschouwing worden gelaten.
Het staat wel ter beoordeling aan de rechter of zich – gelet op de artikelen 5.4.3, 5.4.4 en 5.4.6 Sv – een grond voordoet voor het weigeren van de erkenning of de uitvoering van het EOB, dan wel voor uitstel van de erkenning of de uitvoering van het EOB. Zo dient op grond van art. 5.4.4., tweede lid, Sv in beginsel – dat wil zeggen behoudens de in deze bepaling omschreven uitzondering – te worden voldaan aan het vereiste van dubbele strafbaarheid (vgl. HR 23 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1108). Daarnaast kan de beklagrechter in voorkomende gevallen ook beoordelen of de bevoegdheid waarmee uitvoering is gegeven aan het EOB rechtmatig is toegepast. De rechter moet zich daarbij beperken tot een onderzoek naar de formaliteiten waaraan de inbeslagneming moet voldoen. Verweren die raken aan de rechtmatigheid van het voortduren van het beslag moeten, gelet op het beginsel van wederzijdse erkenning, door de rechter van de uitvoerende staat buiten beschouwing worden gelaten (vgl. ECLI:NL:HR:2021:1940).
De rechtbank overweegt dat verder in deze klaagschriftprocedure ter beoordeling staat of de inbeslaggenomen voorwerpen het bewijsmateriaal betreffen waarop het EOB betrekking heeft en die de uitvaardigende autoriteit met dat bevel beoogt te verkrijgen (vgl. HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:679 en HR 18 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:744). Daarbij is van belang dat de uitvaardigende staat het te verkrijgen bewijsmateriaal in het EOB globaal mag omschrijven, omdat het voor de uitvaardigende staat niet steeds op voorhand vaststaat welk bewijsmateriaal precies aanwezig is in de uitvoerende staat, terwijl het de autoriteiten van de uitvaardigende staat zijn die het best kunnen bepalen welke voorwerpen of gegevens relevant zijn voor het strafrechtelijk onderzoek aldaar.
Bij de beoordeling van een klaagschrift dat betrekking heeft op inbeslagneming op grond van een EOB is niet de vraag aan de orde of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Aan het systeem van het EOB ligt immers ten grondslag dat met de uitvaardiging van een EOB het belang van strafvordering in de uitvaardigende staat – in de zin van het belang van de uitvaardigende staat bij de uitvoering van het EOB en de overdracht van de resultaten daarvan ten behoeve van de strafrechtelijke procedure in de uitvaardigende staat – wordt verondersteld aanwezig te zijn.
Zoals de officier van justitie heeft aangegeven, wordt klager verdacht van drugshandel, deelname aan een criminele organisatie en witwassen. Dit zijn feiten die ook in Nederland strafbaar zijn, zodat aan het vereiste van dubbele strafbaarheid is voldaan. Er is bovendien sprake van verdenkingen ter zake van misdrijven die naar Nederlands recht bedreigd zijn met een geldboete van de vijfde categorie.
De rechtbank begrijpt dat het onderzoek naar verdachten in de uitvaardigende Staat (deels) in de fase zit waarin vanwege het onderzoeksbelang nog geen volledige opening van zaken aan verdachten wordt gegeven. Dat is de reden dat het EOB dat ten grondslag ligt aan de inbeslagname niet aan klager of de rechtbank is verstrekt.
Als regel dient de rechtbank te beschikken over het EOB om een rechterlijke toets mogelijk te maken. Echter, de rechtbank merkt op dat in het belang van het onderzoek in de uitvaardigende Staat – tijdelijk- geen volledige opening van zaken aan verdachten of klager gegeven hoeft te worden. Het Nederlandse recht kent ook een procedure waarin de rechter-commissaris kan toetsen of stukken – tijdelijk – aan de verdediging onthouden kunnen worden.
Analoog aan die centrale positie van de rechter-commissaris bij het tijdelijk onthouden van stukken acht de rechtbank het in de (deels) geheime fase van het onderzoek in het uitvaardigende Staat onder omstandigheden aanvaardbaar dat de toets van een rechter-commissaris op de rechtmatigheid van de inbeslagname voldoende is. Dat wordt anders indien het onderzoek in de voor verdachte en klager openbare fase terecht gekomen is.
De rechtbank vindt daarbij van belang dat de rechter-commissaris voor het bevel tot doorzoeking inzage heeft gehad in de inhoud van het EOB en heeft getoetst of de inbeslagname rechtmatig was.
Het verweer van de raadsman dat de rechtbank geen kennis heeft genomen van de inhoud van het EOB en daarom niet kan toetsen of de inbeslaggenomen goederen wel bewijsmaterialen zijn die onder de reikwijdte van het EOB vallen, kan, gelet op het bovenstaande, niet slagen nu deze rechterlijke toetsing – in de deels niet openbare fase van het onderzoek – in deze zaak door de rechter-commissaris is verricht.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het beslag dat is gelegd op ter uitvoering van een EOB ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 6 september 2023 gegeven door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. C.H.W.M. Sterk en A.B. Scheltema Beduin, rechters, in tegenwoordigheid van G.T.A. Schuurmans-Knoop, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2023.
Mr. van der Ploeg-Hogervorst en mr. Scheltema Beduin zijn niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).