ECLI:NL:RBZWB:2023:5928

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1185
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van het UWV om terug te komen op de afwijzing van een Ziektewet-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 augustus 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, beoordeeld. Eiseres had eerder een uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde dit op basis van de conclusie dat zij geschikt was voor eigen werk. Eiseres heeft meerdere keren bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het UWV heeft deze bezwaren steeds ongegrond verklaard. De rechtbank behandelt het beroep en kijkt of er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft geweigerd om terug te komen op de beslissing van 16 februari 2018, omdat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere beoordeling kunnen ondermijnen. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsartsen de klachten van eiseres adequaat hebben beoordeeld en dat de nieuwe diagnose, hoewel relevant, niet leidt tot andere beperkingen dan eerder vastgesteld. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt geen proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1185 ZW

uitspraak van 23 augustus 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de weigering terug te komen op de weigering om haar een uitkering toe te kennen op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 16 februari 2018 heeft het UWV geweigerd om aan eiseres per 4 december 2017 een uitkering op grond van de ZW toe te kennen. In het besluit van 16 augustus 2018 heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 16 februari 2018 in stand gelaten.
In het besluit van 4 oktober 2021 (primair besluit) heeft het UWV eiseres verzoek om het besluit van 16 augustus 2018 te herzien afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en [naam] als gemachtigde van het UWV.

Beoordeling door de rechtbank

Aan het bestreden besluit heeft het UWV ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden die bij de primaire beslissing niet bekend waren. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht het verzoek om herziening van het besluit van 16 februari 2018 heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
1.1.
Eiseres is laatstelijk werkzaam geweest als callcentermedewerkster. Zij heeft zich, terwijl zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, per 4 december 2017 ziekgemeld vanwege diverse lichamelijke en psychische klachten.
1.2.
In het besluit van 16 februari 2018 heeft het UWV geweigerd om een ZW-uitkering aan eiseres toe te kennen, omdat eiseres geschikt is voor eigen werk. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 16 augustus 2018 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 16 februari 2018 in stand gelaten. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 januari 2019 het beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiseres hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft bij uitspraak van 27 november 2019 het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd.
1.6.
Bij brief van 12 mei 2021 heeft eiseres het UWV gevraagd om het besluit van 16 februari 2018 te herzien.
1.7.
In het primaire besluit heeft het UWV het herzieningsverzoek afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt. Bij bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Omvang van het geschil
3. In geschil is of het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen op de beslissing van 16 februari 2018, waarbij het UWV heeft geweigerd om per 4 december 2017 een ZW-uitkering aan eiseres toe te kennen.
Beoordelingskader
4.1.
Artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de aanvrager is gehouden nieuwe feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden worden vermeld.
4.2.
Gelet op vaste rechtspraak van de CRvB geldt bij toetsing door de bestuursrechter van besluiten op herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit het uitgangspunt dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtszoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. [1]
4.3.
In dit geval heeft het UWV overeenkomstige toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiseres dient te toetsen of het UWV zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de rechtbank tot het oordeel komt dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan de afwijzing van het verzoek van eiseres in beginsel dragen. De rechtbank moet in dat geval ook toetsen of het besluit op het verzoek om terug te komen op het eerdere besluit, evident onredelijk is. [2]
4.4.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Het moet gaan om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een terugkomen van een eerder besluit (kunnen) rechtvaardigen.
4.5.
Ter onderbouwing van het standpunt dat ten aanzien van het besluit van 16 februari 2018 geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden heeft het UWV verwezen naar de rapporten van zijn verzekeringsartsen.
4.6.
[verzekeringsarts 1] heeft in het rapport van 17 juni 2021 bezien of er aanleiding is om het besluit van 16 februari 2018 te herzien. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts stelt dat de klachten van fybromyalgie en beginnende algemene artrose zijn meegenomen in de beoordeling. Deze beperkingen zijn volledig in kaart gebracht. Dat aan deze beperkingen eerder een andere diagnose werd gesteld, maakt niet dat de belastbaarheid van eiseres anders zou zijn. Uit het rapport van de revalidatiearts dat eiseres heeft ingebracht blijkt dat zij hypermobiele gewrichten heeft. Dit wordt in geen van de rapporten van de huisarts of reumatoloog genoemd. Ook is er eerder geen melding gemaakt van luxaties van gewrichten, zoals de kaak, neus en knieschijven. Eiseres heeft echter al heel haar leven last van flexibele gewrichten en atraumatische luxaties. Deze hadden dan ook bekend moeten zijn bij de eerdere beoordelingen. Dat deze klachten in het verleden niet zijn genoemd, is volgens de verzekeringsarts zeer opvallend. De verzekeringsarts stelt dat het feit dat er een nieuwe diagnose is gesteld, zonder duidelijke onderbouwing met gegevens uit het verleden, onvoldoende is om te stellen dat er sprake is van een novum. Met de beperkingen die toen speelden, is voldoende rekening gehouden. De conclusie van de verzekeringsarts is dat eiseres met de nieuw gestelde diagnose geen andere beperkingen zou hebben ten tijde van de beoordeling in 2017/2018. Indien de atraumatische luxaties een rol zouden spelen, had eiseres deze zeker kunnen melden. De verzekeringsarts stelt dat aanwezige klachten zijn meegewogen in de beoordeling in 2017/2018. De benutbare mogelijkheden zijn niet gewijzigd. Er bestaat geen reden om de eerdere Ziektewetbeslissing te herzien.
4.7.
Ook [verzekeringsarts 2] heeft het dossier, het bezwaarschrift en het verslag van de hoorzitting bestudeerd. De verzekeringsarts b&b stelt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en het standpunt van de verzekeringsarts kan worden gevolgd. Eiseres had al langer klachten van haar gewrichten. Deze klachten zijn meegenomen in de beoordeling en heroverweging. Deze klachten moeten worden geduid als het Ehlers Danlossyndroom. Dat eiseres als gevolg van dit syndroom moeheidsklachten ervaart, maakt het oordeel niet anders. Deze klachten zijn in een eerdere beoordeling ook al meegenomen in de beoordeling. Er is achteraf een diagnose gesteld voor het reeds bekende medisch feitencomplex, zonder dat dit invloed heeft op het feitencomplex. De thans gestelde diagnose leidt niet tot andere klachten in december 2017 en ook niet tot een andere belastbaarheid. De diagnose bevestigt dat eiseres is en blijft aangewezen op licht werk, hetgeen destijds ook is vastgesteld. De gewijzigde diagnose geeft geen aanleiding om hier op terug te komen.
Beroep van eiseres
5. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er wel sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, nu de eerder aanwezige klachten destijds niet zijn vertaald in beperkingen. De klachten zijn nu medisch objectiveerbaar geworden door de diagnose Ehlers Danlos. De klachten die als gevolg van het syndroom eerder naar voren zijn gebracht zijn niet meegenomen in de beoordeling door de verzekeringsartsen, omdat deze toen niet medisch konden worden geobjectiveerd. Zo heeft eiseres elke keer aangegeven dat zij erg vermoeid is. Er dient dan ook te worden gekeken naar de oudere rapportages van de verzekeringsartsen. Deze klachten kunnen nu worden verklaard door de gestelde diagnose. Er is naar de mening van eiseres dus wel zeker reden om het besluit te herzien.
Beoordeling door de rechtbank
6. De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is welke rapportages er ten grondslag kunnen liggen aan het bestreden besluit. De rechtbank is van oordeel dat, anders dan het UWV stelt, er ook rapportages van voor de ziekmelding van eiseres per 4 december 2017 moeten worden betrokken bij de beoordeling of er sprake is van nieuwe feiten en of omstandigheden. In rapportages van de verzekeringsartsen die ten grondslag liggen aan de herbeoordeling wordt immers ook verwezen naar de rapportages die de verzekeringsartsen voor december 2017 hebben opgesteld. Om goed te kunnen beoordelen wat de verzekeringsartsen hebben gesteld en hebben beoordeeld in de onderhavige situatie, zullen de eerdere rapportages in samenhang met deze rapporten moeten worden gelezen. Naar oordeel van de rechtbank moeten de eerdere rapportages dan ook worden meegenomen in deze beoordeling.
De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of er sprake is van nieuwe feiten en of veranderde omstandigheden waardoor het UWV het besluit van 16 februari 2018 had moeten herzien. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat de enkele omstandigheid dat er nu een nieuwe, althans uitgekristalliseerde, diagnose is gesteld, niet betekent dat er sprake is van een nieuw feit en of nieuwe omstandigheden. [3] De diagnose op zichzelf is wel een nieuw gegeven. [4] Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat het UWV het besluit van 16 februari 2018 had moeten herzien. De verzekeringsartsen hebben beoordeeld of de diagnose er toe leidt dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, dan de beperkingen die eerder waren aangenomen. Dit is volgens de verzekeringsartsen niet het geval. Uit de informatie van de revalidatiearts blijkt geen noodzaak tot andere beperkingen dan eerder zijn aangenomen. De verzekeringsartsen hebben de beperkingen die passen bij het syndroom beoordeeld en vergeleken met de eerdere klachten, inclusief de klachten die zijn gemeld in eerdere rapportages, en deugdelijk gemotiveerd waarom de diagnose niet kan leiden tot meerdere beperkingen. Dat eerder geen aanvullende beperkingen zijn aangenomen of niet in acht zijn genomen, kan dus niet afdoen aan de beoordeling van het UWV, omdat het UWV bij het verzoek om herziening van het besluit van 16 februari 2018 ook inhoudelijk heeft beoordeeld wat de diagnose betekent voor de vastgestelde beperkingen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het UWV terecht heeft geweigerd om terug te komen op de beslissing van 16 februari 2018.
Is het bestreden besluit evident onredelijk?
7.1.
Ter beoordeling ligt, gezien de in 4.3. weergegeven toets, dan nog voor of wat eiseres heeft aangevoerd, aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat in de beroepsgronden die eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding kan worden gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Hoewel de rechtbank de frustratie van eiseres kan begrijpen en het invoelbaar is dat zij pijn heeft en lang heeft gezocht naar de juiste diagnose voor haar klachten, maakt dit niet dat het besluit evident onredelijk is. De klachten van eiseres op de datum in geding waren destijds bij de verzekeringsartsen bekend en de verzekeringsartsen hebben de nieuwe medische informatie beoordeeld en bekeken of er aanleiding was om aanvullende beperkingen aan te nemen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat het bestreden besluit niet evident onredelijk is.

Conclusie en gevolgen

8. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand zal blijven.
9. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt zij het griffierecht niet vergoed.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 23 augustus 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht:
Op grond van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de aanvrager, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
Op grond van het tweede lid, kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking.

Voetnoten

1.CRvB 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872.
2.CRvB 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115 en CRvB 23 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2252.
3.CRvB 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2287 en CRvB 1 september 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2219.
4.CRvB 10 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY0073.