ECLI:NL:CRVB:2020:2287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag Wajong 2010 en nieuw gebleken feiten
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1991, op 1 april 2014 een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 16 mei 2014, omdat appellante met haar beperkingen in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Dit besluit werd gehandhaafd bij een besluit op bezwaar van 10 september 2014. Appellante heeft geen beroep ingesteld tegen dit besluit.
In 2016 heeft appellante een verzoek ingediend om terug te komen van het eerdere besluit, waarbij zij stelde dat zij niet aangeboren hersenletsel (NAH) heeft. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die het eerdere besluit zouden kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
De Raad oordeelde dat appellante geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de enkele omstandigheid dat nu gesproken wordt over NAH niet als nieuw feit kan worden aangemerkt. De toename van geheugenklachten na 2014 biedt ook geen grond voor herziening van het besluit. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt.