ECLI:NL:RBZWB:2023:4975

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
21/5920
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van voorzieningen voor asbestsanering en luchtwassers door de rechtbank in belastingzaak varkenshouder

In deze uitspraak van 13 juli 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een varkenshouder beoordeeld tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had voorzieningen gevormd voor het vervangen van asbestdaken en voor het plaatsen van luchtwassers ten laste van zijn winst. De rechtbank oordeelt dat de voorziening voor luchtwassers niet kan worden gevormd omdat niet wordt voldaan aan de oorsprongs- en toerekeningsvoorwaarde volgens het Baksteenarrest. De voorziening voor asbestsanering kan ook niet worden gevormd, omdat de saneringskosten geactiveerd moeten worden. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de vergrijpboete, die vernietigd wordt, maar het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5920

Uitspraak van de meervoudige kamer van 13 juli 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 november 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2017 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een vergrijpboete (de boetebeschikking) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de navorderingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, drs. J.E.R.M. Op Heij en mr. R.H. van Zon, verbonden aan Helena Advies BV, en namens de inspecteur, [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur].
Tegelijk zijn op de zitting behandeld de zaken bij de rechtbank bekend met zaaknummer 21/5920 en 21/5921.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende de volgende geschilpunten:
- Is sprake van schending van het hoor- en inzagerecht?
- Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
- Is de inspecteur gerechtigd tot navordering?
- Mocht belanghebbende in 2017 voorzieningen voor asbestsanering en luchtwassers ten laste van de winst vormen?
- Is het juiste bedrag aan belastingrente in rekening gebracht?
Ten aanzien van de vergrijpboete heeft de inspecteur zijn standpunt dat sprake is van grove schuld ter zitting laten varen. De rechtbank zal hem hierin volgen en de vergrijpboete vernietigen. Het beroep is reeds om die reden gegrond. De rechtbank is van oordeel dat het beroep voor het overige ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit geschil uit van de volgende feiten:
3.1.
Belanghebbende en zijn zoon [zoon] (zoon) exploiteren een varkensfokkerij in de vorm van een personenvennootschap op drie locaties in Limburg ([plaats 2], [plaats 3] en [plaats 4]). Belanghebbende is in 2017 toegetreden tot de personenvennootschap en is gerechtigd tot 10% van de winst. Zijn zoon is gerechtigd tot 90% van de winst.
3.2.
Tot de gedingstukken behoort een akte van levering van 16 januari 2018 waarin, voor zover hier van belang, het volgende is opgenomen:
“1. (…) “verkoper”
2. de heer [zoon] (…)
Hierna te nomen : “Koper”.
De comparanten, handelend als gemeld, verklaarden het navolgende:
KOOPOVEREENKOMST EN LEVERING REGISTERGOED
Blijkens een tussen hen op drie januari tweeduizend zeventien gesloten overeenkomst van verkoop en koop heeft verkoper aan koper verkocht en koper van verkoper gekocht het na te melden registergoed.
Op grond en ter uitvoering van deze overeenkomst, hierna te noemen: "de koopovereenkomst", levert verkoper hierbij aan koper, die bij deze aanvaardt het recht van eigendom van:
1. het perceel grond met de daarop aanwezige woning en agrarische bedrijfsgebouwen, gelegen te [postcode] [plaats 2], [straat 1], kadastraal bekend [gemeente] [sectie] [nummer], groot twee hectaren achtendertig aren en vijfentwintig centiaren;
2. de percelen grond met de daarop aanwezige agrarische bedrijfsgebouwen, gelegen aan de [straat 2] te [plaats 5] (…)”
Het registergoed is tot het vennootschapsvermogen gaan behoren en per 31 december 2017 op de vennootschapsbalans geactiveerd voor € 305.000.
3.3.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV 2017 ingediend naar een winst uit onderneming van € 1.312. Ten laste van zijn winst zijn in 2017 een voorziening asbestsanering van € 17.640 en een voorziening grootonderhoud (luchtwassers) van € 28.500, in totaal € 46.140, gevormd. Deze voorzieningen hebben betrekking op uitgaven ten behoeve van de in 3.2 vermelde grond en gebouwen (hierna ook: de stallen).
3.4.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV 2017 met dagtekening 24 september 2019 conform de aangifte vastgesteld.
3.5.
Belanghebbende heeft met dagtekening 25 februari 2020 een verzoek om afgifte van een beschikking voor geruisloze inbreng per 1 januari 2019 gedaan. Bij de behandeling van het verzoek is de inspecteur gebleken dat per 31 december 2017 voorzieningen voor asbestsanering en luchtwassers zijn gevormd.
3.6.
Bij brief van 25 september 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende meegedeeld de gevormde voorzieningen voor asbestsanering en luchtwassers te corrigeren.
3.7.
Met dagtekening 14 april 2021 heeft de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 40.998 en inkomen uit sparen en beleggen van € 123. Het box 1-inkomen is als volgt opgebouwd:
- Aangegeven winst uit onderneming € 1.312
- Correctie voorziening asbestsanering € 17.640
- Correctie grootonderhoud € 28.500
- Correctie mkb-vrijstelling -/-
€ 6.459 [1]
Gecorrigeerde belastbare winst € 40.993
- Resultaat overige werkzaamheden
€ 5
Box 1 € 40.998
Daarbij is € 1.442 belastingrente in rekening gebracht.
3.8.
Belanghebbende heeft op 16 mei 2021 een bezwaarschrift ingediend en daarin verzocht om te worden gehoord.
3.9.
Bij brief van 23 juni 2021 heeft de inspecteur drie data voor het hoorgesprek, op 23, 24 en 26 augustus 2021, voorgesteld.
3.10.
Bij brief van 28 juli 2021 heeft de inspecteur op verzoek van de gemachtigde uitstel verleend voor de motivering van het bezwaarschrift en een nieuwe datum voor het hoorgesprek, op 19 oktober 2021, voorgesteld.
3.11.
Bij brief van 15 oktober 2021 heeft de inspecteur opnieuw op verzoek van gemachtigde uitstel verleend voor de motivering van het bezwaarschrift en zes nieuwe tijdstippen voor het hoorgesprek, op 18, 19 en 23 november 2021 om 10.00 uur en 13.00 uur, voorgesteld.
3.12.
Per mail van 26 oktober 2021 heeft de gemachtigde, voorgesteld om medio november een aantal datumvoorstellen voor het hoorgesprek door te geven.
3.13.
Per aangetekende brief van 27 oktober 2021 heeft de inspecteur de gemachtigde verzocht uiterlijk 2 november een keuze te maken voor een van de voorgestelde tijdstippen in november 2021. Daarbij heeft de inspecteur erop gewezen dat als de gemachtigde geen keuze maakt de inspecteur naar bevind van zaken verder zal gaan met de afhandeling van de bezwaarschriften.
3.14.
Op 15 november 2021 heeft de gemachtigde geantwoord en aangegeven dat hij een hoorgesprek wenst, maar dat dit eerst in januari 2022 kan plaatsvinden wegens de eerder gemelde langdurige uitval van collega's en een opgestapelde werkvoorraad. De gemachtigde heeft de inspecteur verzocht een aantal dinsdagen en woensdagen in januari aan te geven waarop een hoorgesprek kan plaatsvinden.
3.15.
De inspecteur heeft op 23 november 2021 uitspraak gedaan en het bezwaar afgewezen.

Motivering

Is sprake van schending van het hoor- en inzagerecht?
4. Belanghebbende heeft –in het kort weergegeven – gesteld dat de hoorplicht, het inzagerecht en het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel zijn geschonden omdat hij voorafgaand aan het doen van de uitspraak op bezwaar niet is gehoord.
4.1.
Voordat de inspecteur op een bezwaar beslist, moet hij belanghebbende in de gelegenheid stellen te worden gehoord. [2] De inspecteur mag voor het houden van een hoorgesprek naar eigen inzicht een tijdstip en een plaats kiezen. De vrijheid die de inspecteur in dit verband heeft, wordt begrensd door de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Er bestaat geen regel of beginsel dat een hoorgesprek alleen kan worden gehouden op een tijdstip dat belanghebbende en zijn gemachtigde uitkomen. Als de inspecteur een hoorgesprek heeft gepland, zal hij een redelijk verzoek van belanghebbende om uitstel van dat gesprek als regel moeten inwilligen. [3]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat van een schending van de hoorplicht en het recht op inzage dat is gekoppeld aan de verplichting om te horen, geen sprake is. De inspecteur heeft belanghebbende voldoende in de gelegenheid gesteld over het bezwaar te worden gehoord en hij heeft bij het plannen van het hoorgesprek de hiervoor in 6.1 bedoelde grenzen niet overschreden. De inspecteur heeft aan de gemachtigde in totaal 10 tijdstippen verdeeld over vier maanden voorgesteld voor het houden van een hoorgesprek. De inspecteur heeft daarbij rekening gehouden met de diverse verzoeken om uitstel van de gemachtigde. De gemachtigde is op geen van de voorgestelde tijdstippen ingegaan en heeft ook niet zelf een concreet voorstel voor een nieuwe datum of tijdstip gedaan waarop het hoorgesprek voor hem zou kunnen plaatsvinden.
4.3.
Belanghebbende kan in deze zaak geen beroep doen op het verdedigingsbeginsel. Dit beginsel betreft een Unierechtelijk beginsel, waarop belanghebbende zich voor de nationale rechter kan beroepen wanneer een (bezwarend) besluit wordt genomen dat binnen het toepassingsgebied van het recht van de Europese Unie valt. Daarvan is in deze zaak geen sprake.
Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd?
5. Op grond van artikel 8:42 van de Awb is de inspecteur verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen aan de rechtbank. Dit zijn alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [4] De inspecteur heeft gesteld en op de zitting herhaald dat alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd. De rechtbank heeft geen reden om daaraan te twijfelen. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten dat er meer stukken zijn die op zaak betrekking hebben dan de door de inspecteur overgelegde stukken.
Is de inspecteur gerechtigd tot navordering?
6. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat sprake is van een ambtelijk verzuim. Hij voert daartoe aan dat de vorming van een voorziening een uitwerppost is die de inspecteur had moeten onderzoeken. Ook het op 9 oktober 2017 afgeronde boekenonderzoek over de jaren 2014 tot en met 2016 in combinatie met de hoogte van de gevormde voorzieningen van in totaal € 46.140 had voor de inspecteur reden moeten zijn om een onderzoek in te stellen naar aanleiding van de ingediende aangifte IB/PVV 2017, aldus belanghebbende.
6.1.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelasting (AWR) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren.
6.2.
De inspecteur mag bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die de belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen. Voor dergelijke twijfel is geen aanleiding indien de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte opgenomen gegevens juist zijn. Er moeten zich met andere woorden omstandigheden voordoen waaraan een zo sterk vermoeden voor de onjuistheid van de aangifte (valt) te ontlenen, dat het nalaten van een onderzoek op dit punt de inspecteur als een ambtelijk verzuim kan worden aangerekend. Bij het bepalen of sprake is van de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid dat de aangifte juist is, is het niet van belang of de aangifte door een geautomatiseerd systeem op grond van vooraf vastgestelde criteria (‘uitworpredenen’) in aanmerking komt voor nader onderzoek en is ook niet van belang of dat nadere onderzoek heeft plaatsgevonden. [5]
6.3.
De rechtbank moet dus de vraag beantwoorden of de niet-onwaarschijnlijke mogelijkheid bestaat dat de in de aangifte van belanghebbende opgenomen gegevens juist zijn. Dit komt erop [plaats 1] dat de inspecteur alleen onderzoek hoeft te doen naar een aangifte die niet juist kan zijn.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de in de aangifte vermelde gegevens niet meebrengen dat de inspecteur gehouden was een onderzoek in te stellen. Aan de omstandigheid dat een voorziening van € 17.640 voor asbestsanering en een voorziening van € 28.500 voor grootonderhoud ten laste van de winst van de onderneming van belanghebbende zijn gebracht hoefde de inspecteur niet een zo sterk vermoeden voor de onjuistheid van de aangifte te ontlenen dat het nalaten van een onderzoek op dit punt hem als een ambtelijk verzuim kan worden aangerekend. [6] Naar het oordeel van de rechtbank gaat de onderzoekplicht niet zo ver dat de inspecteur had moeten nagaan of de voorzieningen gevormd mochten worden. Dat vergt namelijk een te inhoudelijke beoordeling van de ingediende aangifte en zou tot een te zware last voor de fiscus leiden. De omstandigheid dat de voorziening juridische kosten in 2014 en 2015 is gecorrigeerd maakt dat niet anders. De inspecteur had dus uit de door belanghebbende bij de aangifte verschafte gegevens niet de conclusie hoeven trekken dat de aangifte niet juist kon zijn. Van een ambtelijk verzuim is geen sprake. De inspecteur is gerechtigd tot navordering omdat sprake is van een nieuw feit. Pas na de vaststelling van de definitieve aanslag IB/PVV 2017 op 24 september 2019 is de inspecteur bekend geworden met het verzoek om geruisloze inbreng in een BV en dat verzoek vormde reden voor de inspecteur om nader onderzoek in te stellen naar de vorming van de voorzieningen.
Voorzieningen
7. Belanghebbende heeft in 2017 een voorziening gevormd voor het vervangen van asbestdaken op de stallen en een voorziening voor het plaatsen van luchtwassers en spuiwatersilo’s in de stallen. Ter zitting is de rechtbank niet duidelijk geworden of de voorziening voor asbestsanering samenhangt met de voorziening voor luchtwassers. Belanghebbende neemt op dit punt wisselende stellingen in. De rechtbank zal daarom hierna de voorzieningen apart beoordelen.
7.1.
Op grond van artikel 3.25 van de Wet IB 2001 wordt de in een kalenderjaar genoten winst bepaald volgens goed koopmansgebruik, met inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. De bestendige gedragslijn kan alleen worden gewijzigd indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt.
7.2.
De toepassing van goed koopmansgebruik, voor zover het betrekking heeft op de vorming van een voorziening, is door de Hoge Raad uitgelegd in het Baksteenarrest [7] . Op grond van deze jurisprudentie kan een belastingplichtige bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar voor toekomstige uitgaven een passiefpost vormen, indien:
1. die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaand aan de balansdatum hebben voorgedaan (oorsprongvoorwaarde), en
2. die uitgaven ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend (toerekeningsvoorwaarde of goedkoopmansgebruikvoorwaarde), en
3. een redelijke mate van zekerheid bestaat dat die uitgaven zich zullen voordoen (gerede kans criterium).
Luchtwassers
7.3.
Of de luchtwassers een aanpassing van het bestaande ventilatiesysteem en daarmee onderdeel van de stallen zijn, zoals belanghebbende stelt, of een aparte installatie, zoals de inspecteur stelt, kan in het midden blijven. Ook indien de uitgaven voor de luchtwassers geen te activeren afzonderlijke investering zijn maar onderhouds- en verbeteringskosten vormen ten aanzien van het bestaande ventilatiesysteem in de stallen, kan belanghebbende daarvoor geen voorziening vormen. Dit komt doordat naar het oordeel van de rechtbank niet wordt voldaan aan de oorsprongvoorwaarde en de toerekeningsvoorwaarde. Belanghebbende is voor de voortzetting van de varkensfokkerij wettelijk verplicht om de uitstoot van ammoniak, geur en fijnstof te verminderen. Door het (laten) installeren van luchtwassers brengt belanghebbende zijn bedrijf met deze (nieuwe) regelgeving in overeenstemming. De voor de aanpassing noodzakelijke uitgaven worden derhalve niet opgeroepen door de bedrijfsuitoefening vóór 31 december 2017, maar dienen alleen te worden gemaakt om de bedrijfsuitoefening in de toekomst te kunnen voortzetten en werpen eerst in de toekomst hun nut af. Zonder luchtwassers mag belanghebbende zijn onderneming op de huidige locatie in de toekomst niet meer exploiteren.
7.4.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de voorziening voor de luchtwassers terecht gecorrigeerd.
Asbestsanering
7.5.
Voor zover belanghebbende stelt dat de asbestsanering samenhangt met de installatie van de luchtwassers omdat de luchtwassers niet kunnen worden aangebracht zonder de asbestdaken te vervangen, oordeelt de rechtbank als volgt. Omdat voor de luchtwassers geen voorziening kan worden gevormd, kan in dat geval ook geen voorziening voor asbestsanering worden gevormd.
7.6.
Voor zover belanghebbende stelt dat de voorziening voor asbestsanering kan worden gevormd omdat de asbestdaken op de stallen sowieso op enig moment moeten worden vervangen, geldt het volgende. Uit onder andere het arrest van de Hoge Raad van 12 april 1989 [8] , volgt dat de saneringskosten dienen te worden geactiveerd zodat geen voorziening kan worden gevormd. Dit komt doordat de saneringskosten in verhouding tot de aanschaffingskosten van de stallen aanzienlijk zijn en de kosten niet zijn veroorzaakt door de bedrijfsvoering door belanghebbende. Volgens de akte van levering zijn de stallen immers pas op 16 januari 2018 geleverd op grond van de op 3 januari 2017 gesloten koopovereenkomst en is belanghebbende pas in 2017 medevennoot geworden. Daarvan uitgaande verkreeg belanghebbende de mede-eigendom van stallen waarvan de asbestdaken sowieso op enig moment zouden moeten worden vervangen. De omstandigheid dat in de daken van de stallen nog asbest aanwezig is, moet worden geacht verwerkt te zijn in de koopprijs van de stallen. [9] De inspecteur heeft de voorziening voor asbestsanering terecht gecorrigeerd.
Is sprake van schending van het vertrouwensbeginsel?
7.7.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Belastingdienst door het volgen van de aangifte vennootschapsbelasting 2020 met hierin de voorzieningen het vertrouwen heeft gewekt dat de gevormde voorzieningen in 2017 fiscaal akkoord zijn.
7.8.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Belanghebbende kan aan het volgen van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2020 van de BV geen vertrouwen ontlenen voor zijn aanslag IB/PVV over 2017. Dat belanghebbende anderszins de indruk heeft kunnen krijgen van een weloverwogen standpuntbepaling van de inspecteur op dit punt is niet gesteld of gebleken.
Belastingrente
7.9.
Niet in geschil is dat de belastingrente conform de wettelijke bepalingen uit Hoofdstuk VA van de AWR in rekening is gebracht en is berekend. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het gehanteerde rentepercentage disproportioneel is gelet op de rente op de kapitaalmarkt en een inbreuk vormt op het eigendomsrecht volgens het eerste protocol bij het EVRM.
7.10.
Uit de wetsgeschiedenis van de belastingrente maakt de rechtbank op dat de wetgever bewust heeft gekozen om het rentepercentage te koppelen aan de wettelijke rente met als minimum 4%. De rechtbank is van oordeel dat de wetgever op het niveau van de regelgeving is gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge. Het minimumniveau is niet zodanig hoog dat de beoordeling van de wetgever evident van redelijke grond ontbloot is. Daarbij is ook van belang dat de wetgever ervoor heeft gekozen om hetzelfde rentepercentage te hanteren voor te vergoeden en te betalen belastingrente. De wetgever heeft bij de bepaling van de hoogte van het rentepercentage een evenwicht willen vinden tussen enerzijds het voorkomen van ‘gunstig sparen’ bij de fiscus en anderzijds het voorkomen van ‘goedkoop lenen’ bij de fiscus. Bij het bepalen van een minimumrentevoet heeft de wetgever dit laatste (kennelijk) zwaarder laten wegen. Dit zijn allemaal keuzen die niet van redelijke grond ontbloot zijn. In het geval van belanghebbende kan de heffing van belastingrente niet worden gezien als een individuele en buitensporige last, omdat belanghebbende niet nader heeft onderbouwd dat de last zich in zijn geval beduidend sterker laat voelen dan in het algemeen. Van schending van het eigendomsrecht is dus geen sprake.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat de vergrijpboete moet worden vernietigd.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
8.2.
De rechtbank stelt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en ½ punt voor het indienen van een conclusie van repliek met een waarde per punt van € 837, een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaak). Hiervan wordt de helft toegerekend aan de onderhavige zaak en de helft aan de zaak met zaaknummer 21/5921. De vergoeding van proceskosten in deze zaak bedraagt € 1.046,25. Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar betreffende de boetebeschikking;
- vernietigt de boetebeschikking;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.046,25 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 13 juli 2023 door mr. D.A. Hage, voorzitter, en mr. dr. M.L.M. van Kempen en mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, leden, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.€ 17.640 + € 28.500 x 14%.
2.Artikel 7:2, lid 1, Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Vgl. Hoge Raad 25 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1739.
4.Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.
5.Hoge Raad 18 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:379.
6.Hoge Raad 6 juni 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB2890.
7.Hoge Raad 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2555.
9.Vgl. Hoge Raad van 18 april 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7825 en Hoge Raad 5 februari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC4879.