ECLI:NL:HR:2001:AB2890
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; beoordeling van de correctheid van de aangifte en onderzoeksplicht van de inspecteur
In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen die aan belanghebbende is opgelegd voor het jaar 1992. Aan belanghebbende was aanvankelijk een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 113.955, maar later volgde een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 213.955, met een verhoging van 100%. De Inspecteur verleende echter kwijtschelding tot 50% van deze verhoging. Na bezwaar van belanghebbende werd de navorderingsaanslag verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 185.088, met een verdere kwijtschelding van de verhoging tot 25%. Belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde voor wat betreft de verhoging en de navorderingsaanslag zonder verhoging vaststelde.
Belanghebbende stelde cassatie in tegen de uitspraak van het Hof. In cassatie werd vastgesteld dat belanghebbende in 1992 vennoot was in een advocatenmaatschap en dat deze maatschap een besloten vennootschap had opgericht die een brasserie exploiteerde. De Inspecteur had de navorderingsaanslag opgelegd na een boekenonderzoek naar de aangiften van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur in het algemeen mag vertrouwen op de juistheid van de aangifte, tenzij er gerechtvaardigde twijfel bestaat. Het Hof concludeerde dat de Inspecteur niet gehouden was tot nader onderzoek, omdat de aangifte een goede indruk maakte en door een gerenommeerd belastingadvieskantoor was ingevuld.
De Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het Hof geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting en dat de Inspecteur mocht uitgaan van de door belanghebbende verstrekte gegevens. Het beroep in cassatie werd ongegrond verklaard, en de Hoge Raad achtte geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen op 6 juni 2001 door de vice-president en twee raadsheren, en is openbaar uitgesproken.