In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting voor de jaren 2011 tot en met 2014. De belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. R.A. van der Jagt, had verzocht om teruggaaf van dividendbelasting, welke verzoeken door de inspecteur van de Belastingdienst zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de verzoeken terecht heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere arresten van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door de regels omtrent dividendbelasting voor buitenlandse beleggingsinstellingen.
De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om haar beroepen nader te motiveren naar aanleiding van de arresten van de Hoge Raad van 23 oktober 2020 en 9 april 2021. Ondanks deze gelegenheid heeft de belanghebbende niet de benodigde feiten kunnen aanleveren om aan te tonen dat zij voldoet aan de aandeelhouderseisen en de dooruitdelingseis die gelden voor fbi's. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen recht bestaat op teruggaaf van de dividendbelasting en dat er ook geen recht bestaat op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting.
De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.