In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting voor de jaren 2008 tot en met 2014. De belanghebbende, vertegenwoordigd door drs. R.A. van der Jagt, had verzoeken ingediend om teruggaaf van dividendbelasting, die door de inspecteur van de Belastingdienst waren afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur de verzoeken terecht heeft afgewezen, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere arresten van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering.
De rechtbank heeft de argumenten van de belanghebbende, die zich baseerden op het Unierecht, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat zij voldoet aan de aandeelhouderseisen en de dooruitdelingseis die gelden voor fbi's. Bovendien heeft de rechtbank opgemerkt dat, zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten, omdat het rechtsherstel niet zou leiden tot een teruggaaf van dividendbelasting.
De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.