In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een buitenlandse beleggingsinstelling en de inspecteur van de belastingdienst over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, gevestigd in de Verenigde Staten, had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van 3 november 2022, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2016, 2017 en 2018 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, waarbij zij zich baseerde op het Unierecht en eerdere uitspraken van de Hoge Raad. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat de afdrachtvermindering niet in relevante zin afwijkt van de oude teruggaafregeling. De rechtbank concludeerde dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat de belanghebbende ook geen recht heeft op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van proceskosten.