ECLI:NL:RBZWB:2023:4477

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
28 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_2845
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WIA-uitkering en de ingangsdatum daarvan in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. E.A. Breetveld, en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV van 28 mei 2020, waarin werd geweigerd om hem per 27 april 2012 een WIA-uitkering toe te kennen. Het UWV had in een later bestreden besluit van 4 juni 2021 het bezwaar van eiser gegrond verklaard, maar de uitkering zou pas ingaan per 25 juli 2017. Eiser stelde dat hij vanaf 27 april 2012 voor 80-100% arbeidsongeschikt was en dat de uitkering eerder had moeten ingaan, omdat er sprake was van een bijzonder geval volgens artikel 64 van de Wet WIA.

De rechtbank heeft de feiten en standpunten van beide partijen onderzocht. Eiser heeft zijn arbeidsongeschiktheid onderbouwd met een psychiatrische expertise, maar het UWV betwistte dat er sprake was van een bijzonder geval. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve medische noodzaak was voor het terugbrengen van de arbeidsurenomvang en dat eiser niet eerder dan op 24 juli 2018 in staat was een aanvraag in te dienen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en droeg het UWV op het griffierecht aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2845 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser

gemachtigde: mr. E.A. Breetveld,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
Gemachtigde: [naam gemachtigde]

Inleiding

1. Het UWV heeft met het besluit van 28 mei 2020 (primair besluit) geweigerd
per 27 april 2012 aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.1
Met het bestreden besluit van 4 juni 2021 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Eiser is per 27 april 2012 voor 80-100% arbeidsongeschikt, maar de WIA-uitkering zal niet eerder dan 25 juli 2017 worden uitbetaald.
1.2
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.
1.4
Bij beslissing van 4 juli 2022 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) over te leggen.
1.5
Het UWV heeft van die gelegenheid gebruikt gemaakt en de gemachtigde van eiser heeft daarop gereageerd.
1.6
Vervolgens heeft de rechtbank, na toestemming van partijen, het onderzoek gesloten.
1.7
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

2.
Feiten
Eiser is in 1999 gaan werken als advocaat. Over de periode 2008-2010 was hij in dienst bij [naam bedrijf 1] voor 32 uur per week. Na sluiting van het kantoor is eiser per 3 mei 2010 werkloos geworden en heeft hij een werkloosheidsuitkering ontvangen tot 10 augustus 2012. Op 28 maart 2013 heeft eiser zich met terugwerkende kracht per 1 juli 2012 ziek gemeld en een Ziektewetuitkering aangevraagd. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen, omdat eiser aangaf toch geen aanspraak te willen maken op een Ziektewetuitkering. Over de periode 2013-2014 heeft eiser gewerkt als advocaat bij advocatenkantoor [naam bedrijf 2] in [plaatsnaam 2] , vervolgens kort bij [naam bedrijf 3] (van 7 december 2015 tot en met 2 januari 2016) en daarna opnieuw als advocaat bij [naam bedrijf 4] Advocatenkantoor (van 15 januari 2018 tot en met 15 juni 2018).
Op 24 juli 2018 heeft eiser het UWV per brief meegedeeld per 30 april 2010 arbeidsongeschikt te zijn.
Op 16 december 2019 heeft eisers gemachtigde per april 2010 een WIA-uitkering voor eiser aangevraagd.
Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, waarbij eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd bevonden, heeft het UWV in het primaire besluit van 28 mei 2020 geweigerd aan eiser een WIA-uitkering toe te kennen.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Hij heeft zijn bezwaar onderbouwd met een psychiatrische expertise van psychiater [naam psychiater] .
In het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard. Eiser is per 27 april 2012 voor 80-100% arbeidsongeschikt, maar de uitkering zal niet eerder dan per 25 juli 2017, zijnde 52 weken voorafgaand aan de brief van eiser van 24 juli 2018, worden uitbetaald. Er is geen sprake van ‘medisch afzakken’.
3.
Standpunten partijen
3.1
Eiser voert aan dat het UWV de WIA-uitkering per eerdere datum had moeten toekennen, namelijk per 27 april 2012. Uit zijn medische voorgeschiedenis blijkt dat hij vanaf die datum arbeidsongeschikt is. Er is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 64, vierde lid van de WIA. Uit de in bezwaar overgelegde psychiatrische rapportage van [naam psychiater] van 29 december 2020 blijkt dat eiser de problematiek ontkent, hulpmijdend is geweest en steeds uitvluchten zoekt om niet met zijn familiaire belemmering geconfronteerd te worden. Hij heeft zijn ziektebeeld gebagatelliseerd. Het heeft jaren geduurd voordat hij overstag ging en zich moest neergelegen bij zijn substantiële mentale beperkingen. Anders dan de verzekeringsarts in zijn rapportage van 25 februari 2021 stelt, is er wel sprake van ‘medisch afzakken’. Eiser heeft immers steeds minder stressvol, eenvoudig werk aanvaard en heeft vanaf 2005 minder uren per week gewerkt. In dat geval dient het voorlaatste of het werk daarvoor als uitgangspunt te worden genomen.
3.2
Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat maakt dat de WIA-uitkering eerder dan 52 weken voorafgaand aan de aanvraag moet worden uitbetaald. Op grond van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA, kan het recht op een uitkering niet worden vastgesteld over perioden gelegen voor 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken, maar ziet daar in dit geval geen reden toe. Evenmin is gebleken dat er sprake is van een ‘medische afzakker’. Nu niet is gebleken dat de klachten per 1 januari 2015 (de rechtbank leest ‘2005’) noodzaakten tot een urenvermindering kan niet worden gesteld dat er sprake is van een ‘medische afzakker’.
4.
Beoordeling door de rechtbank
Ingangsdatum van de uitkering
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser per 27 april 2012 voor 80-100% arbeidsongeschikt is en dat hij daarom in aanmerking komt voor een WIA-uitkering.
4.2
In geschil is de ingangsdatum van de WIA-uitkering. Op grond van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA, kan het recht op een uitkering niet worden vastgesteld over een periode gelegen 52 weken voorafgaand aan de dag waarop de aanvraag om een uitkering werd ingediend. Het UWV kan voor bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
4.3
Het UWV heeft de WIA-uitkering aan eiser toegekend per 25 juli 2017. Dat is 52 weken voorafgaande aan de datum van 24 juli 2018, waarop eiser per brief aan het UWV heeft gemeld dat hij arbeidsongeschikt is. Het UWV heeft deze brief ten gunste van eiser als aanvraag aangemerkt en niet pas de latere aanvraag van 16 december 2019. Het UWV stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een bijzonder geval, zodat er geen grond is om de WIA-uitkering met een verdere terugwerkende kracht toe te kennen. Met verwijzing naar het expertiserapport van psychiater [naam psychiater] van 29 december 2020 voert eiser aan dat er gelet op zijn psychische klachten wel sprake is van een bijzonder geval.
4.4
Het begrip ‘bijzonder geval’ moet volgens de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , naar zijn aard restrictief worden uitgelegd. Van zo’n geval kan pas sprake zijn, indien een verzekerde wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest. Dat zal onder meer het geval zijn, indien de verzekerde – mede als gevolg van zijn medische situatie – het inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn met name psychische problematiek heeft ontbroken en om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen. De bewijslast dat sprake is van een bijzonder geval rust op degene die zich daarop beroept.
4.5
De rechtbank heeft aanleiding gezien om na sluiting van het onderzoek ter zitting, het onderzoek te heropenen om het UWV in de gelegenheid te stellen om zijn standpunt dat er geen sprake is van een ‘bijzonder geval’, mede gelet op het door eiser overgelegde expertiserapport van 29 december 2020, nader te motiveren met een rapportage van de verzekeringsarts b&b.
4.6
Het UWV heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt. In zijn rapport van 19 juli 2022 heeft de verzekeringsarts b&b op grond van de dossiergegevens en het expertiserapport van psychiater [naam psychiater] van 29 december 2020 geconcludeerd dat vanuit medisch oogpunt niet gesteld kan worden dat eiser tussen april 2012 en 25 juli 2018 niet in staat is geweest een uitkeringsaanvraag in te dienen. De psychiater classificeert de bipolaire stoornis niet als ernstig, maar als matig tot ernstig. De bijkomende persoonlijkheidsstoornis leidt tot structurele beperkingen vanaf jongvolwassen leeftijd, maar met de beperkingen die hieruit voorkomen heeft hij in het verleden wel kunnen studeren en werken als advocaat. De klachten zijn wisselend aanwezig. Buiten de slechte perioden zijn er perioden met beter functioneren. Eiseres reist regelmatig naar zijn huisje in Zweden, hij heeft een huis met loodsen gekocht die dienen als werkplaats voor zijn hobby, namelijk het repareren van auto’s die hij probeert te verkopen. Ook toen er nog veel minder psychische symptomen waren, was eiser al terughoudend in het aanvragen van een uitkering. Bij sluiting van het advocatenkantoor per 3 mei 2010 zag eiser bijvoorbeeld al af van een ziekmelding bij het UWV. Anderzijds is eiser in slechtere perioden wel in staat geweest adequate hulp te zoeken. Zo gaat eiser sinds 2014 opnieuw naar de psycholoog naar aanleiding van het plotselinge overlijden van zijn vader. Het onvermogen om een aanvraag in te dienen is vooral aan de orde bij een ernstig verminderd ziekte-inzicht als gevolg van een aanhoudende ernstige depressie, aanhoudend manie of een structureel gestoorde realiteitsbeleving door wanen of hallucinaties. In het geval van eiser is hier geen sprake van, maar wisselen de psychiatrische symptomen en zijn er buiten slechte perioden ook aantoonbare perioden van beter functioneren. Naast de psychopathologie is er sprake van een inadequate manier van omgaan met problemen in het leven (insufficiënte coping) die niet volledig verklaard kan worden vanuit de persoonlijkheidsstoornis en/of het psychiatrisch toestandsbeeld.
4.7
In zijn reactie heeft eiser uiteengezet waarom hij zich niet in het rapport van de verzekeringsarts b&b kan vinden. Slechte periodes werden afgewisseld door periodes van hyperactiviteit. Dat hij in Zweden verbleef, betekent niet dat het goed ging. Integendeel, het is een vlucht van het te complexe en hectische leven in Nederland. Het afzien van de ziekmelding in 2010 was ook geen bewuste actie, maar een ontkenning van zijn problematiek. Ondanks de gezochte psychologische hulp, volgde eiser de adviezen van de psycholoog niet op. Gelet op de persoonlijkheidsstoornis en de psychiatrische diagnose in combinatie met de vastgestelde insufficiënte manier van coping, in hun onderlinge samenhang bezien, is er volgens eiser wel sprake van een ‘bijzonder geval’.
4.8
De rechtbank stelt voorop dat eiser vanaf 27 april 2012 voor 80-100% arbeidsongeschikt is. Dit feit brengt echter nog niet mee dat eiser vanaf toen niet in staat is geweest om eerder dan op 24 juli 2018 een melding/aanvraag bij het UWV te doen. Daartoe is vereist dat hem het inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van zijn met name psychische problematiek heeft ontbroken en hij om die reden heeft nagelaten eerder een aanvraag in te dienen.
De rechtbank maakt uit de gedingstukken op dat het voor eiser met zijn beperkingen moeilijk is om zich staande te houden in het leven. Uit het expertiserapport van de psychiater van 29 december 2020 en de brief van 6 december 2019 van de psycholoog over de behandeling in de jaren 2012-2014 blijkt dat eiser een lange belaste voorgeschiedenis kent, kampte met matig tot ernstige psychische klachten en dat sprake was van een wisselend beeld, met een toename van klachten in loop van de jaren na 2012. De verzekeringsarts b&b beschrijft echter terecht dat hieruit niet volgt dat eiser in het geheel disfunctioneerde. Zo heeft hij in de periode van 2013 tot in 2018 enige tijd gewerkt bij drie verschillende werkgevers en voor zichzelf en reisde hij regelmatig af naar Zweden. Hoewel dit werken leidde tot overbelasting en eiser juist naar Zweden reisde en zich terugtrok vanwege overbelasting, wijzen deze activiteiten er wel op dat hij in staat was om bepaalde zaken voor zichzelf te regelen. De gedingstukken bieden onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen stellen dat het eiser heeft ontbroken aan inzicht in de ernst, de aard en de duurzaamheid van de klachten, waardoor hij niet eerder een aanvraag heeft ingediend. Weliswaar wordt in de rapportages ook gesproken over de ontkenning van de problematiek door eiser en het mijden van hulp, maar eiser heeft eind 2012, en later nog een keer in mei 2014, wel zelf psychologische hulp ingeschakeld. Deze behandeling omvatte in totaal 24 gesprekken.
Uit het voorgaande blijkt niet het eiser in het geheel niet in staat was om voor zichzelf iets te bewerkstelligen of hulp van derden te vragen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b zich terecht op het standpunt gesteld dat niet gezegd kan worden dat eiser om medische redenen niet eerder dan op 24 juli 2018 in staat was een aanvraag in te dienen.
4.9
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van een bijzonder geval om een uitzondering op de hoofdregel van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA te maken. Het UWV heeft dan ook terecht de WIA-uitkering niet per eerdere datum dan per 25 juli 2017 aan eiser toegekend.
4.1
Nu het UWV in het bestreden besluit niet gemotiveerd heeft gereageerd op de door eiser in bezwaar -met verwijzing naar het expertiserapport- ingenomen stelling dat sprake was van een bijzonder geval, en pas in beroep een afdoende reactie is gegeven, is sprake van een gebrek in het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat eiser door dit gebrek uiteindelijk niet is benadeeld. Indien de reactie eerder was gegeven, had dit niet tot een ander besluit geleid.
Medische afzakker?
4.11
Eiser heeft verder aangevoerd dat er sprake is van medisch afzakken. Hij heeft steeds minder stressvol, eenvoudig werk aanvaard en heeft vanaf 2005 minder uren per week gewerkt. Hij heeft onbewust vanwege zijn beperking steeds lager betaald werk aanvaard, zodat in zijn geval niet het laatste, maar het voorlaatste of het werk daarvoor als uitgangpunt dient te worden genomen. Volgens eiser zou uitgegaan moeten worden van het dienstverband bij (de voorganger van) [naam bedrijf 5] advocaten, waar eiser aanvankelijk 40 uur per week werkte, en niet van het dienstverband bij [naam bedrijf 1] , waar eiser 32 uur per week werkte.
4.12
Partijen zijn het erover eens, en de rechtbank kan dit volgen, dat eiser mogelijk een toekomstig belang heeft bij de beoordeling of sprake is van een medische afzakker, vanwege een eventuele toekomstige beoordeling en duiding van functies waarbij de maatman opnieuw van belang is.
4.13
Volgens vaste rechtspraak geldt als hoofdregel dat voor de vaststelling van de maatman bepalend is de arbeid die de betrokkene laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Een uitzondering op deze hoofdregel wordt op grond van eveneens vaste rechtspraak aangenomen in geval van een zogenaamde ‘medische afzakker’. Van een ‘medische afzakker’ is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk of de omvang daarvan als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of de bedrijfsarts. [2]
4.14
De verzekeringsarts b&b heeft geconcludeerd dat er onvoldoende onderbouwing is om uit te gaan van een ‘medische afzakker’. Uit het expertiserapport blijkt dat eiser in de aanloop naar het ontwikkelen van een bipolaire stoornis drie depressieve episodes heeft meegemaakt. De eerste aan het einde van de studie naar aanleiding van een relatiebreuk, de tweede kortdurende depressieve fase trad op rond 2005 ten gevolge van enorme werkdruk en problemen in de persoonlijke sfeer en de derde episode was rond 2009-2010. Vanaf 2010 worden de ‘mood swings’ meer uitgesproken en ontstaan er hypomane episodes, passend bij een bipolaire stoornis en in lijn met de geclaimde arbeidsongeschiktheidsdag van 30 april 2010. Omdat er rond 2005 slechts een kortdurende depressieve fase optrad, is er volgens de verzekeringsarts b&b geen medische noodzaak geweest om al voor 30 april 2010 structureel een dag minder te gaan werken.
4.15
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken van een objectief medische noodzaak voor het terugbrengen van de arbeidsurenomvang. Een rapport van bijvoorbeeld een bedrijfsarts of een behandelend arts, waarin dat wordt geadviseerd, ontbreekt. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting ook bevestigd dat daarover geen stukken beschikbaar zijn. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd onvoldoende reden te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat geen sprake is van een ‘medische afzakker’.

Conclusie

5. Gelet op het voorgaande zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Nu de rechtbank aanleiding heeft gezien om artikel 6:22 van de Awb toe te passen, wordt het UWV opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden. Ook ziet de rechtbank daarin aanleiding het UWV te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, 0,5 punt voor de reactie na heropening, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 27 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1211 van 4 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:463.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 7 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2672, van 5 oktober 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2171 en van 15 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2727.