ECLI:NL:RBZWB:2023:433

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
20/10046
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkering en verzwaring van de bewijslast bij niet ingediende aangifte inkomstenbelasting na veroordeling voor drugssmokkel

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 januari 2023, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in het Verenigd Koninkrijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar wegens drugssmokkel. De inspecteur van de belastingdienst heeft een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd, waarbij bijna € 3 miljoen als resultaat uit overige werkzaamheden is aangemerkt, gebaseerd op de veronderstelling dat dit inkomen is verdiend met de handel in drugs. De rechtbank oordeelt dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard, omdat de belanghebbende geen aangifte heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de schatting van de inspecteur niet onredelijk is, maar vernietigt de vergrijpboete van ruim € 1,5 miljoen omdat de inspecteur niet heeft aangetoond dat de belanghebbende opzet kan worden verweten. De rechtbank verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV gegrond, vermindert het belastbaar inkomen uit werk en woning tot € 2.994.000 en vernietigt de verzuimboete en vergrijpboete. Het beroep tegen de aanslag zorgverzekeringswet (ZVW) wordt ongegrond verklaard. De inspecteur moet het griffierecht en proceskosten vergoeden aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/10046 en BRE 20/10047
uitspraak van de meervoudige kamer van 26 januari 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats 1] , belanghebbende
(gemachtigde: mr. M.C.J. Schoenmakers),
en
de inspecteur van de belastingdienst(de inspecteur).

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 6 november 2020.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.000.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 43. Daarnaast heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (ZVW) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 52.763.
1.3.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur belanghebbende € 158.946 belastingrente in rekening gebracht, belanghebbende een verzuimboete van € 369 opgelegd (de verzuimboete) en belanghebbende een vergrijpboete van € 1.551.538 opgelegd (de vergrijpboete).
1.4.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag ZVW heeft de inspecteur belanghebbende € 297 belastingrente in rekening gebracht.
1.5.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslagen en de verschillende beschikkingen ongegrond verklaard.
1.6.
Tegen die beslissingen heeft belanghebbende beroep ingesteld. De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Vervolgens hebben beide partijen vóór de zitting nadere stukken ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 2] namens de inspecteur.
1.8.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift met deze uitspraak wordt meegezonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft geen fiscaal partner. Samen met mevrouw [ex-partner] (ex-partner) heeft hij een minderjarige zoon.
2.2.
Volgens de Basisregistratie Personen (BRP) heeft belanghebbende op de hierna genoemde adressen ingeschreven gestaan:
Periode Adres
1 februari 2002 tot 24 maart 2017 [adres 1] , [postcode 1] [plaats 3]
24 maart 2017 tot 16 december 2019 Geen adres bekend
16 december 2019 – heden [adres 2] , [postcode 2] [plaats 1]
2.3.
Belanghebbende was in 2016 binnenlands belastingplichtig in Nederland.
2.4.
Belanghebbende dreef een eenmanszaak onder de naam [ BV 1] . De activiteiten zijn de in- en verkoop van tweedehands auto’s en schadeherstel. Het bedrijf is gevestigd aan [adres 3] , [postcode 3] in [plaats 4] (het bedrijfsadres). Daarnaast bezit belanghebbende sinds 20 maart 2015 aandelen in de vennootschap [vennootschap]
2.5.
Op [datum 1] is belanghebbende samen met [medeverdachte] (medeverdachte) gearresteerd in het Verenigd Koninkrijk op verdenking van drugssmokkel met behulp van een helikopter vanuit België. Bij de vlucht van [datum 1] is (onder meer) 43 kg cocaïne en 66 kg heroïne gesmokkeld.
2.6.
In het kader van een rechtshulpverzoek uit het Verenigd Koninkrijk heeft de politie (onder andere) het pand aan de [adres 4] te [plaats 5] doorzocht. Dit pand is eigendom van de vader van belanghebbende. Volgens het politieonderzoek is [adres 4] het feitelijke woonadres van belanghebbende. Hierbij is (onder meer) het volgende in beslag genomen:
  • Pistool (6548)
  • Houder met zes patronen (uit pistool)
  • Busje pepperspray Vody Guard;
  • Twee bundels geld van in totaal 2.000 pond;
  • Sealapparaat;
  • Blok witte poeder;
  • Blok verpakt in zwarte tape;
  • Plastic bakje met cocaïneresten;
  • Plastic zak met versnijdingsmiddel;
  • Taser;
  • Geldtelmachine.
Daarnaast heeft de politie in de kelder van de woning een verborgen ruimte aangetroffen. Deze ruimte was ingericht voor het verwerken dan wel verpakken van drugs. Daarbij heeft de politie een blok cocaïne in een pers aangetroffen en een plastic zak met daarin een witte substantie waarbij een indicatieve test heeft aangegeven dat het om cocaïne gaat. In totaal is 3 kilogram cocaïne aangetroffen.
2.7.
Op het bedrijfsadres heeft de politie een vacuümverpakkingsmachine in beslag genomen.
2.8.
In het Verenigd Koninkrijk is belanghebbende door de strafrechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar vanwege het smokkelen van drugs naar het Verenigd Koninkrijk. Tijdens het onderzoek is naar voren gekomen dat er meerdere vluchten naar het Verenigd Koninkrijk zijn geweest in de periode [datum 2] tot en met [datum 1] waarbij de helikopter enige tijd onder het radarbereik is gezakt. Bij twee van deze vluchten is belanghebbende aangemeld als passagier van de helikopter.
2.9.
Volgend op de strafrechtelijke veroordeling in het Verenigd Koninkrijk is door het Brits openbaar ministerie een ontnemingsvordering gevorderd. Volgens de Britse officier van justitie heeft belanghebbende met de invoer van harddrugs een voordeel behaald van ten minste 7.354.000 pond. Het wederrechtelijk voordeel is daarbij als volgt berekend:
  • Cocaïne: 43 kilogram x 41.000 pond per kilo x twee transporten = 3.526.000 pond;
  • Heroïne: 66 kilogram x 29.000 pond per kilo x twee transporten = 3.828.000 pond.
2.10.
Op 26 maart 2018 is belanghebbende overgedragen aan Nederland om hier zijn resterende straf uit te zitten. De Minister voor Rechtsbescherming heeft de gevangenisstraf gelet op de Nederlandse maatstaven en conform het advies van de speciale kamer van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangepast naar 12 jaar.
2.11.
De inspecteur heeft met dagtekening 28 februari 2017 een uitnodiging gestuurd om aangifte IB/PVV over 2016 te doen naar het adres in [plaats 3] , waar belanghebbende op dat moment ingeschreven stond volgens de BRP. De herinnering tot het doen van aangifte is naar hetzelfde adres verzonden.
2.12.
De aanmaning tot het doen van aangifte is met dagtekening 30 mei 2017 naar de gevangenis is Milton Keynes gestuurd, waar belanghebbende op dat moment gedetineerd zat. Op 14 juni 2017 stuurt de ex-partner van belanghebbende een e-mail aan zijn toenmalige gemachtigde met het volgende verzoek:
‘ [naam] heeft een belasting brief gekregen in de gevangenis zelf dat hij aangifte moet doen over het jaar 2016 met als referentie nummer [nummer] zouden jullie dat eventueel voor hem willen doen en na willen kijken.’
2.13
De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar aanleiding van de aanhouding van belanghebbende in het Verenigd Koninkrijk. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 6 december 2019 (het rapport boekenonderzoek).
2.14.
Op basis van de conclusies van het boekenonderzoek zijn de aanslag IB/PVV en de aanslag ZVW vastgesteld. Voor de IB/PVV is uitgegaan van een inkomen uit werk en woning van € 3.000.000. Dit is als volgt opgebouwd:
Winst uit onderneming: € 6.000
Resultaat uit overige werkzaamheden: € 2.994.000
De winst uit onderneming betreft een geschatte opbrengst van de eenmanszaak van belanghebbende.
2.15.
Bij het doorvoeren van de inkomenscorrectie met betrekking tot het resultaat uit overige werkzaamheden is de inspecteur uitgegaan van de inkoopwaarde van de aangetroffen drugs. Het resultaat uit overige werkzaamheden is als volgt berekend:
Omschrijving
Hoeveelheid
Prijs per kg
Inkoopwaarde
Cocaïne
46 kg
€ 39.000
€ 1.794.000
Heroïne
60 kg
€ 20.000
€ 1.200.000
Totaal
€ 2.994.000
Voor de hoeveelheid cocaïne is rekening gehouden met de aangetroffen cocaïne na de helikoptervlucht (43 kg) en met de aangetroffen cocaïne op het adres [adres 4] in [plaats 5] (3 kg).
2.16.
De inkoopwaarde is volgens het rapport boekenonderzoek als volgt berekend:
‘Volgens het artikel van dailymail.co.uk d.d. 09 september 2016:
"Moment police chase a drug smuggler at high speed along the motorway then pin him to the ground after he and a gang used a helicopter to sneak £ 12 million of heroin and cocaine into Britain"
En
"Three men who used a helicopter to smuggle Class A drugs worth £ 12 million Into Britain have been jailed for a total of 52 years - after being dramatically captured by police. The trio planned to flood the streets of London with 43 kilos of cocaine and 60 kilos of heroin."
Hieruit kan geconcludeerd worden, dat de totale hoeveelheid in beslag genomen drugs in Engeland een 'straatwaarde' heeft van 12 miljoen engelse pond, oftewel € 14.400.000,-. Een inkoopwaarde van € 2.994.000,- is dan heel reëel. (Eerder te laag dan te hoog).
Volgens het artikel op Kentonline dd 03-02-2017 waarin een vergelijkbare casus wordt beschreven, wordt vermeld: "Ailsa Williamson, prosecuting, told the Old Bailey: "Analysis of the contents revealed 22 separate packages found to contain 22kgs of cocaine with a purity between 80% and 87%. The wholesale value of the cocaine is £726,000, but if it were to be cut with other substances and sold on the streets it would be worth around £2.5 million."
Hieruit kan geconcludeerd worden, dat de inkoopwaarde van 22 kg cocaine 726.000 engelse pond is. Dat is 33.000 engelse pond per kg oftewel € 39.600,- bij een (toenmalige) koers van € 1,20 per engelse pond. In de periode april 2016 bedroeg de koers ongeveer: 1 euro tegen 0,80 pond,
oftewel 1 pond is 1,25 euro (100/0,80)’
2.17.
Bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV heeft de inspecteur een verzuimboete van € 369 en een vergrijpboete van 100% vastgesteld waarbij uitgegaan is van opzet. Ten aanzien van de verzuimboete is het volgende overwogen in het rapport boekenonderzoek:
‘Bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen over het jaar 2016 is per abuis en ten onrechte naast de vergrijpboete ook een verzuimboete van € 369,- opgelegd.
Deze verzuimboete zal door de Belastingdienst ambtshalve worden vernietigd.’
2.18.
De inspecteur heeft het rapport boekenonderzoek en de aanslagen IB/PVV en ZVW laten betekenen op 20 december 2019 op het adres van de gevangenis waar belanghebbende op dat moment verbleef. Uit het exploot blijkt, dat eerst het rapport boekenonderzoek is aangeboden en vervolgens de aanslagen IB/PVV en ZVW.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
Tussen partijen zijn na de zitting nog de antwoorden op de volgende vragen in geschil:
  • i) heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan?
  • ii) is het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden juist vastgesteld?
  • iii) is de vergrijpboete terecht en tot een juist bedrag vastgesteld?
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de verzuimboete dient te worden vernietigd. Ter zitting heeft de inspecteur zich nader op het standpunt gesteld dat de correctie die ziet op de winst uit onderneming voor een bedrag van € 6.000 dient te vervallen. De rechtbank zal daarom het beroep tegen de aanslag IB/PVV gegrond verklaren, de verzuimboete vernietigen en het belastbaar inkomen uit werk en woning verminderen met € 6.000. De vermindering van de winst uit onderneming naar nihil heeft geen gevolgen voor de aanslag ZVW.
I Heeft belanghebbende de vereiste aangifte gedaan?
3.3.
Op grond van artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) dient het beroep, indien de vereiste aangifte niet is gedaan, ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’). De vereiste aangifte is onder meer niet gedaan als de belastingplichtige die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, de daarbij gestelde termijn ongebruikt heeft laten verstrijken en tevens geen gebruik heeft gemaakt van de hem op de voet van artikel 9, lid 3, van de Awr geboden gelegenheid om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn. [1]
3.4.
Niet in geschil is dat belanghebbende geen aangifte heeft ingediend. Wel in geschil is of belanghebbende de uitnodiging en de aanmaning heeft ontvangen. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat hij de verzending van de uitnodiging en de aanmaning niet betwist. Zijn standpunt is dat hij de uitnodiging en de aanmaning niet heeft ontvangen omdat deze naar een onjuist adres zijn verzonden.
3.5.
De inspecteur heeft de uitnodiging en de herinnering tot het doen van aangifte over 2016 verzonden naar het toenmalig bekende adres in de BRP. Belanghebbende zat op dat moment in detentie in het Verenigd Koninkrijk. Gelet op het standpunt van belanghebbende dient te worden beoordeeld of de eventuele onjuiste adressering al dan niet aan de Belastingdienst is te wijten. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat hij de Belastingdienst vóór de verzending van de op 28 februari 2017 gedagtekende uitnodiging tot het doen van aangifte kenbaar heeft gemaakt dat hij wilde dat stukken niet naar zijn BRP-adres maar naar een ander adres (bijvoorbeeld zijn detentieadres) moeten worden gezonden. Het is daarom aan belanghebbende zelf te wijten dat post verzonden aan het adres te [plaats 3] , waaronder de uitnodiging tot het doen van aangifte, hem mogelijk niet meer bereikte. Het maakt daarbij niet uit dat belanghebbende in detentie zat. [2] De aanmaning is door de inspecteur verzonden naar de gevangenis in Milton Keynes waar belanghebbende op dat moment verbleef. De rechtbank constateert dat de aanmaning naar het juiste adres is verzonden en oordeelt dat de ontvangst van die aanmaning aannemelijk is gelet op de, in 2.12 bedoelde, e-mail van de ex-partner van belanghebbende.
3.6.
De conclusie uit het vorenstaande luidt dat belanghebbende door de inspecteur op de voorgeschreven wijze is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Daarnaast heeft belanghebbende de gelegenheid gehad om aangifte te doen binnen een door de inspecteur bij aanmaning gestelde termijn. Nu eveneens vaststaat dat belanghebbende geen aangifte heeft ingediend, oordeelt de rechtbank dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
II Is het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden juist vastgesteld?
3.7.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, is sprake van omkering en verzwaring van de bewijslast. In dat geval moet de rechtbank beoordelen (i) of sprake is van een redelijke − niet willekeurige − schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de aanslagen, zoals die luiden na de uitspraak op bezwaar, onjuist zijn.
3.8.
De inspecteur heeft de correcties gebaseerd op de bevindingen in het rapport boekenonderzoek. Daarnaast verwijst de inspecteur naar het rapport van het Britse openbaar ministerie in het kader van de berekening van de ontnemingsvordering ten aanzien van belanghebbende in het Verenigd Koninkrijk. In het kader van de ontnemingsvordering is het voordeel dat belanghebbende heeft behaald door zijn betrokkenheid bij de drugs berekend op € 9.266.040. Desgevraagd heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat de ontnemingsvordering is gebaseerd op de opbrengst van drugssmokkel met twee vluchten, waarvan één vlucht heeft plaatsgevonden in 2016. De rechtbank overweegt dat ook wanneer uitgegaan wordt van de helft van de ontnemingsvordering, zijnde € 4.633.020, de schatting van de inspecteur niet onredelijk is, gelet op de omstandigheid dat belanghebbende betrokken is geweest bij (het vervoer van) de drugs.
3.9.
Vervolgens rust de last op belanghebbende om te doen blijken dat en in hoeverre het geschatte inkomen onjuist is. Belanghebbende erkent dat hij aan boord was tijdens de vlucht van [datum 1] naar het Verenigd Koninkrijk, maar hij stelt dat hij alleen is veroordeeld vanwege het transport. Belanghebbende bepleit dat bij die beperkte rol ook beperkte inkomsten horen. Daarnaast stelt belanghebbende dat als er een inkomen uit onbekende bron van € 2.994.000 in aanmerking genomen wordt, ook een even grote kostenpost moet worden meegenomen aangezien de drugs van de vlucht van [datum 1] in beslag genomen zijn. De kostenaftrekbeperking van artikel 3.14, eerste lid, sub d, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) is hier volgens belanghebbende niet van toepassing, omdat belanghebbende niet door een Nederlandse strafrechter is veroordeeld.
3.10.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet doen blijken dat de aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. De stellingen van belanghebbende zijn op geen enkele wijze nader onderbouwd. Met betrekking tot de kostenaftrekbeperking van artikel 3.14, eerste lid, sub d, van de Wet IB 2001 overweegt de rechtbank dat deze stelling belanghebbende niet kan baten, nu het resultaat uit overige werkzaamheden al is gebaseerd op een schatting van de netto-opbrengst.
3.11.
De correctie van het resultaat uit overige werkzaamheden blijft dus in stand.
III Is de vergrijpboete terecht en tot een juist bedrag vastgesteld?
3.12.
De inspecteur kan een boete van ten hoogste 100% opleggen indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. [3] Onder opzet wordt verstaan het willens en wetens handelen. De ondergrens van opzet wordt gevormd door voorwaardelijke opzet. Van voorwaardelijke opzet is sprake als iemand bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het beboetbare feit zich zal voordoen.
3.13.
De bewijslast dat sprake is van opzet rust op de inspecteur. Dat betekent dat de inspecteur dient te doen blijken dat aan belanghebbende opzet kan worden verweten [4] ten aanzien van het niet doen van aangifte.
3.14.
De inspecteur heeft in dit kader gesteld dat belanghebbende ondanks de verzonden uitnodiging, herinnering en aanmaning geen aangifte heeft gedaan en het een feit van algemene bekendheid is dat genoten inkomsten moeten worden aangegeven in een aangifte inkomstenbelasting. Dit is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat belanghebbende willens en wetens geen aangifte heeft ingediend. Daarnaast stelt de inspecteur dat belanghebbende zich ter verdediging van zijn rechten had kunnen laten bijstaan door (fiscaal) rechtsgeleerde hulp en dat hij kennelijk om hem moverende redenen daarvan heeft afgezien. Deze stelling is onjuist, nu uit de e-mail van de ex-partner blijkt dat belanghebbende na ontvangst van de aanmaning contact heeft gezocht met zijn (toenmalige) gemachtigde om alsnog zijn aangifte in te (laten) dienen. De rechtbank leidt hieruit af dat belanghebbende wel de wil had om aangifte te doen.
3.15.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast, nu de inspecteur niet heeft doen blijken dat aan belanghebbende opzet kan worden verweten ten aanzien van het niet doen van aangifte. De rechtbank zal de vergrijpboete daarom vernietigen.

4.Conclusie en gevolgen

4.1.
Het beroep tegen de aanslag IB/PVV is gegrond, omdat het belastbaar inkomen uit werk en woning te hoog is vastgesteld. Daarnaast zijn de verzuimboete en de vergrijpboete ten onrechte opgelegd. Dit betekent dat het belastbare inkomen uit werk en woning wordt verminderd naar € 2.994.000 met dienovereenkomstige vermindering van de bijbehorende beschikking belastingrente. De beroepen tegen de verzuim- en de vergrijpboete zijn ook gegrond. Dat betekent dat de bij de aanslag IB/PVV opgelegde boetebeschikkingen worden vernietigd
4.2.
Het beroep tegen de aanslag ZVW is ongegrond.
4.3.
Omdat sprake is van gegronde beroepen, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
4.4.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de kosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend (1 punt), de hoorzitting bijgewoond (1 punt), een beroepschrift ingediend (1 punt), een conclusie van repliek ingediend (0,5 punt) en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen (1 punt). De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.684,50.

5.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de aanslag IB/PVV, de bijbehorende beschikking belastingrente, de verzuimboete en de vergrijpboete gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de aanslag IB/PVV, de bijbehorende beschikking belastingrente, de verzuimboete en de vergrijpboete;
  • vernietigt de verzuimboete en de vergrijpboete;
  • vermindert de aanslag IB/PVV tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.994.000 met behoud van de overige elementen van de aanslag IB/PVV en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • verklaart het beroep tegen de aanslag ZVW en de bijbehorende beschikking belastingrente ongegrond;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.684,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. S.A.J. Bastiaansen, leden, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 26 januari 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:675.
2.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 9 januari 2020, ECLI:NL:GHSHE:2020:65.
3.Artikel 67d van de Awr.
4.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526, r.o. 3.2.
5.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid, van de Awr.