ECLI:NL:RBZWB:2023:4230

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2023
Publicatiedatum
19 juni 2023
Zaaknummer
AWB- 21_5705
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake afwijzing bijzondere bijstand voor woonkosten op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2023, wordt het beroep van eiseres beoordeeld over de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten op grond van de Participatiewet. Eiseres, die een uitkering op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontvangt, heeft haar aanvraag ingediend bij Orionis Walcheren, die deze heeft afgewezen met het argument dat de gekozen inrichting niet de goedkoopste adequate oplossing is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in een zorginstelling verblijft en dat haar AOW-uitkering niet voldoende is om haar woonkosten te dekken. Eiseres heeft aangevoerd dat zij recht heeft op bijzondere bijstand voor deze kosten, omdat deze niet onder de Wet langdurige zorg vallen en zij niet over voldoende middelen beschikt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de woonkosten als algemene kosten van bestaan moeten worden beschouwd, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moeten worden voldaan. Dit betekent dat eiseres geen recht heeft op bijzondere bijstand voor haar woonkosten.

De rechtbank heeft ook het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan door Orionis die haar recht op bijzondere bijstand zouden ondersteunen. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats [plaatsnaam 2]
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/5705 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam 1] , eiseres,

gemachtigde: mr. V.M.C. Verhaegen,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres over de afwijzing van haar aanvraag om bijzondere bijstand voor woonkosten op grond van de Participatiewet.
Met een besluit van 13 april 2021 (primair besluit) heeft Orionis de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat de gekozen inrichting niet de goedkoopste adequate oplossing is. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Met een besluit van 7 december 2021 (bestreden besluit) heeft Orionis – in overeenstemming met het advies van de bezwaarschriftencommissie – het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Orionis heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is gelijktijdig met zaak 21/4021 PW besproken op de zitting van de rechtbank in [plaatsnaam 2] op 24 maart 2023. Hierbij waren aanwezig: de gemachtigde van eiseres, bewindvoerder [naam bewindvoerder] ( [naam bewindvoeringen] Bewindvoeringen) en namens Orionis [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] . De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2.
Feiten en omstandigheden
2.1.
Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), maar die is niet volledig omdat zij niet altijd in Nederland heeft verbleven. Eiseres verblijft in een woning van zorgaanbieder [naam zorgaanbieder] , waar gespecialiseerde zorg aan dementerenden wordt verleend. Eiseres en [naam zorgaanbieder] hebben op 23 april 2020 een zorg- en huurovereenkomst gesloten, op grond waarvan aan eiseres het zorgarrangement wordt verleend op basis van een Volledig Pakket Thuis. Ook is in de overeenkomst de huur van de woonruimte en de daarvoor verschuldigde huurprijs geregeld. Het komt erop neer dat de zorgkosten worden vergoed vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz) en de woonkosten niet. Eiseres betaalt huur en servicekosten aan [naam zorgaanbieder] en een eigen bijdrage aan het CAK.
2.2.
Na eerdere meldingen op 13 januari 2021 en 17 maart 2021 heeft eiseres zich – vertegenwoordigd door bewindvoerder [naam bewindvoerder] – op 5 april 2021 opnieuw gemeld bij Orionis voor het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van huur vanaf 13 januari 2021. Orionis heeft de bijzondere bijstand – ook na bezwaar van eiseres – afgewezen.
2.3.
Naast de aanvraag bijzondere bijstand bij Orionis heeft eiseres zich (onder meer) op 15 maart 2021 tot de SVB gewend om een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) aan te vragen. Deze aanvraag heeft de SVB in eerste instantie afgewezen, maar in bezwaar heeft de SVB, vanwege de afwijzing bijzondere bijstand door Orionis, het recht op AIO-aanvulling bij wijze van uitzondering (voorlopig) aan eiseres toegekend tot het moment waarop een meer structurele oplossing is gevonden. De SVB is namelijk van mening dat zij juridisch gezien niet gehouden is om het maandelijks tekort van eiseres te compenseren, omdat dit volgens de SVB uit de bijzondere bijstand zou moeten gebeuren.
Bestreden besluit
3. Aan het bestreden besluit heeft Orionis ten grondslag gelegd dat eiseres geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van huur, omdat deze algemene kosten van bestaan dienen te worden beoordeeld door de SVB en eiseres op dit moment over voldoende middelen beschikt om het maandelijkse tekort aan te vullen.
De rechtbank zal beoordelen of dit juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Beroepsgronden
4. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat zij recht heeft op bijzondere bijstand voor woonkosten, omdat zij deze kosten niet van haar AOW-uitkering kan voldoen. Eiseres verwijst naar de wetsgeschiedenis van artikel 23 van de Wet werk en bijstand (memorie van toelichting, Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 51) over de lagere inrichtingsnorm. Eiseres maakt daaruit op dat in de uitzonderlijke situatie dat belangrijke bestaanskosten (zoals woonkosten) voor rekening van de belanghebbende blijven, daarin kan worden voorzien door middel van bijzondere bijstand. Eiseres beschikt feitelijk niet over leefgeld en teert in op het geld dat zij heeft ontvangen wegens de sloop van haar voormalige huurwoning. Bijzondere omstandigheden van artikel 35 van de Participatiewet betreffen het gegeven dat de woonkosten niet onder de Wlz vallen en eiseres geen volledige AOW-uitkering ontvangt. De huisarts heeft verklaard dat een verhuizing zeer nadelig zou zijn voor het welbevinden van eiseres. Verder heeft eiseres aangevoerd dat via maatwerk conform artikel 1, aanhef en onder l, van de Beleidsregels bijzondere bijstand 2015 [plaatsnaam 2] , [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 1] (beleidsregels) dan wel via de hardheidsclausule van artikel 18 van de beleidsregels bijzondere bijstand dient te worden verleend. Eiseres stelt dat Orionis in het bestreden besluit op dat laatste punt niet heeft beslist. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel, nu een bevoegd vertegenwoordiger van Orionis telefonisch tegen de bewindvoerder en gemachtigde van eiseres heeft verklaard dat zij zich er hard voor zou maken dat eiseres niet diende te verhuizen en dat, indien nodig, bijzondere bijstand zou worden verstrekt.
Oordeel van de rechtbank
5.1.
De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.3.
Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat op de situatie van eiseres de inrichtingsnorm van toepassing is vanwege haar verblijf bij [naam zorgaanbieder] . In artikel 23 van de Participatiewet is deze norm voor personen die in een inrichting verblijven vastgesteld. Dit is een lager bedrag dan het normbedrag voor personen die niet in een inrichting verblijven. De wetgever heeft daartoe overwogen dat personen die voor verpleging of verzorging in een inrichting verblijven, niet worden geconfronteerd met een aantal belangrijke bestaanskosten. In voeding, huisvesting, verwarming, onderhoud en dergelijke wordt voorzien door de inrichting. De daaraan verbonden kosten zijn begrepen in de verpleeg- of verzorgingsprijs, die over het algemeen uit andere hoofde wordt vergoed. [1]
5.4.
Waar de wet ervan uitgaat dat personen die in een inrichting verblijven geen woonkosten dragen, is dit in het geval van eiseres anders. Ter zitting hebben partijen desgevraagd aangegeven dat vaststaat dat eiseres onvoldoende inkomsten heeft om haar uitgaven te dekken. Daarom teert eiseres maandelijks in op haar vermogen. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of eiseres recht heeft op bijzondere bijstand in verband met haar woonkosten.
5.5.
De rechtbank leest in de door eiseres aangehaalde wetsgeschiedenis niet dat middels bijzondere bijstand moet worden voorzien in de woonkosten, in de uitzonderlijke situatie dat deze kosten voor eigen rekening van een bewoner van een inrichting komen. De memorie van toelichting bespreekt in dat kader verpleeg- of verzorgingskosten, die in het uitzonderlijke geval voor rekening van de belanghebbende zelf komen.
5.6.
De rechtbank overweegt verder dat uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in bijstandszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), volgt dat woonkosten in beginsel moeten worden gerekend tot de periodiek voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. [2] Die kosten dienen in beginsel te worden voldaan uit het inkomen op bijstandsniveau. Met die kosten wordt in beginsel iedere huurder van een woning geconfronteerd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in de systematiek van de Participatiewet een strikt onderscheid wordt gemaakt tussen algemene bijstand en bijzondere bijstand. [3] Algemene bijstand is bedoeld om te voorzien in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, bijzondere bijstand om te voorzien in andere dan algemene bestaanskosten. Alleen al om die reden heeft eiseres geen recht op bijzondere bijstand voor woonkosten, die algemene bestaanskosten zijn. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de toetsing van het beleid van Orionis, waarnaar eiseres in beroep heeft verwezen.
5.7.
De rechtbank overweegt verder dat er geen sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is voor een geslaagd beroep op dit beginsel vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [4] Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat sprake is geweest van een toezegging, uitlating of gedraging als hiervoor bedoeld, op basis waarvan zij redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat Orionis bijzondere bijstand voor de woonkosten zou verlenen. Daarbij wijst de rechtbank erop dat in het verslag van het startgesprek op 18 januari 2021 staat vermeld dat er in ieder geval geen bijzondere bijstand mogelijk is voor de vaste lasten. Ook staat in het verslag van het startgesprek op 18 maart 2021 vermeld dat er geen bijzondere bijstand mogelijk is als belanghebbende in een inrichting verblijft met een inkomen boven de voor haar van toepassing zijnde inrichtingsnorm.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep van eiseres zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 16 juni 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 1, aanhef en onder f, bepaalt dat onder een inrichting wordt verstaan:
1°. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van verpleging of verzorging aan aldaar verblijvende hulpbehoevenden;
2°. een instelling die zich blijkens haar doelstelling en feitelijke werkzaamheden richt op het bieden van slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is;
Artikel 19, eerste en tweede lid, bepaalt:
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 23 bepaalt de hoogte van de bijstandsnorm per kalendermaand bij een verblijf in een inrichting.
Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt, voor zover hier van belang, dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2002-2003, 28.870, nr. 3 p. 51.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1381, en van 20 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3647.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 17 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1418.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:146.