ECLI:NL:RBZWB:2023:3758

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5445 EN 22_5447
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen opgelegde lasten onder dwangsom en invordering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eisers en een verzoek tot schadevergoeding. Het eerste beroep met zaaknummer 22/5445 GEMWT betreft een aan eisers opgelegde last onder dwangsom voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] voor kamerverhuur, en de invordering van een verbeurde dwangsom van € 20.000,-. Het tweede beroep met zaaknummer 22/5447 GEMWT betreft de invordering van een verbeurde dwangsom van € 7.500,-. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot invordering van de dwangsom, maar dat de hoogte van de opgelegde dwangsom van € 20.000,- onredelijk is en in strijd met het gemeentelijk beleid. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor wat betreft de hoogte van de dwangsom en stelt deze vast op € 15.000,-. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat er geen sprake is van onrechtmatige besluiten. De rechtbank wijst de proceskosten toe aan eisers voor het bijwonen van de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/5445 en 22/5447 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , uit [plaatsnaam] , eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen van eisers en een verzoek tot schadevergoeding. Het eerste beroep met zaaknummer 22/5445 GEMWT gaat over een aan eisers opgelegde last onder dwangsom voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] voor kamerverhuur en de invordering van een verbeurde dwangsom van € 20.000,-. Onder dit zaaknummer is ook het schadevergoedingsverzoek van eisers geregistreerd. Het tweede beroep met zaaknummer 22/5447 GEMWT ziet op de invordering van een verbeurde dwangsom van € 7.500,- voortvloeiend uit een eerder opgelegde last onder dwangsom [1] .
1.1
Bij besluit van 13 juni 2022 (primair besluit I) heeft het college aan eisers een last onder dwangsom opgelegd voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] voor kamerverhuur. De last ziet op het binnen zes weken na verzending van het besluit in overeenstemming brengen van het gebruik van het hoofdgebouw op het perceel [adres] 39 te [plaatsnaam] met de bepalingen van het bestemmingsplan. Dit betekent dat het gebruik ten behoeve van kamerverhuur dient te worden gestaakt en gestaakt dient te blijven. Bewoning is toegestaan door maximaal één huishouden. Als de last wordt overtreden, wordt een dwangsom van € 20.000,- verbeurd.
Met het besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit I) heeft het college de last onder dwangsom in stand gelaten. Bij besluit van 14 december 2022 (bestreden besluit III) heeft het college een dwangsom van € 20.000,- ingevorderd wegens overtreding van de last. Tegen dit besluit hebben eisers een bezwaarschrift ingediend. Het beroep heeft ook betrekking op deze invordering [2] .
1.2
Bij besluit van 14 juni 2022 (primair besluit II) heeft het college aan eisers een invorderingsbeschikking toegezonden voor een op 28 april 2022 verbeurde dwangsom van € 7.500,-.
Met het besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit II) heeft het college de invorderingsbeschikking in stand gelaten.
1.1.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.2.
Eisers hebben op 5 april 2023 een verzoek om schadevergoeding ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser [naam eiser 1] en de gemachtigde van het college.
Wat zijn de feiten?
2. Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft het college besloten om aan eisers twee lasten onder dwangsom op te leggen. Eén van die lasten houdt in dat eisers binnen vier maanden na verzending van het besluit het gebruik van het hoofdgebouw op het perceel [adres] 39 te [plaatsnaam] in overeenstemming dient te brengen met de bepalingen van het bestemmingsplan. Dit betekent dat gebruik ten behoeve van kamerverhuur dient te worden gestaakt en gestaakt dient te blijven. Bewoning is toegestaan door maximaal één huishouden. Bij overtreding van de last wordt door eisers een dwangsom van € 7.500,- verbeurt.
2.1
Eisers bezwaar hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Na ongegrondverklaring van hun bezwaren, hebben eisers beroep ingesteld. Op 10 december 2021 heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard. [3]
2.2
In het pand aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] hebben – onder meer op 22 december 2021 en 7 april 2022 – controles door toezichthouders plaatsgevonden.
2.3
Bij besluit van 13 juni 2022 (primair besluit I) heeft het college aan eisers een (nieuwe) last onder dwangsom opgelegd voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van het pand aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] voor kamerverhuur. [4] Als de last wordt overtreden wordt een dwangsom van € 20.000,- verbeurd.
2.4
Bij besluit van 14 juni 2022 (primair besluit II) heeft het college aan eisers een invorderingsbeschikking toegezonden voor een op 28 april 2022 verbeurde dwangsom van € 7.500,-.
2.5
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen zowel de (nieuw) opgelegde last onder dwangsom als de invorderingsbeschikking.
2.6
Bij besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de opgelegde last onder dwangsom in stand gelaten.
2.7
Bij een ander besluit van 11 oktober 2022 (bestreden besluit II) heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en de invorderingsbeschikking in stand gelaten.
2.8
Op 25 november 2022 heeft een nieuwe controle plaatsgevonden in het pand op de [adres] 39 te [plaatsnaam] .
2.9
Bij besluit van 14 december 2022 (bestreden besluit III) heeft het college een dwangsom van € 20.000,- ingevorderd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt:
 of het college in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot invordering van een (verbeurde) dwangsom van € 7.500,- [5] ;
 of het college vervolgens in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een (nieuwe) last onder dwangsom [6] ;
 of het college daarna heeft kunnen overgaan tot invordering van de (verbeurde) dwangsom van € 20.000,- [7] en
 of er aanleiding is om een schadevergoeding aan eisers toe te kennen. [8]
Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1
Eisers hebben – samengevat – in de beroepen aangevoerd dat geen sprake is van een overtreding en dat als er al sprake is van een overtreding zij geen overtreder zijn. Er is geen sprake van kamerverhuur. Sinds 1 september 2021 is de woning steeds verhuurd geweest aan één huishouden. De rapporten die aan de invorderingsbeschikkingen en de last onder dwangsom ten grondslag liggen zijn erg summier. De bewoners van de woning leven samen, eten samen en doen dingen samen. Feitelijk wordt er geleefd als een huishouden. Tijdens eigen controles hebben eisers geen afwijkingen geconstateerd.
Ten aanzien van de opgelegde last onder dwangsom voeren zij daarnaast aan dat de hoogte van de nieuw opgelegde dwangsom onredelijk is en in strijd met het gemeentelijk beleid.
Bij de tweede invorderingsbeschikking doen eisers een beroep op het vertrouwensbeginsel. De huurders in kwestie hebben voorafgaand aan het betrekken van de woning aan de gemeente de vraag heeft gesteld aan welke hard controleerbare eisen ze moeten voldoen om als huishouden in het pand te kunnen gaan wonen.
Tot slot hebben eisers een verzoek tot schadevergoeding ingediend.
4. De rechtbank verklaart het beroep van eisers met zaaknummer 22/5445 GEMWT voor zover dat ziet op de hoogte van de opgelegde last onder dwangsom gegrond en voor het overige ongegrond. De rechtbank verklaart het beroep van eisers met zaaknummer 22/5447 GEMWT ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak
Beroep 22/5447 (bestreden besluit II)
Werd de woning aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] op 28 april 2022 door één huishouden bewoond?
6. Eisers voeren aan dat de woning aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] ten tijde van de controle op 28 april 2022 bewoond werd door één huishouden. Eisers wijzen in dat verband op de huurovereenkomst, het feit dat de huurders zich gelijktijdig hebben ingeschreven bij de gemeente, het gegeven dat de huurders zelf hebben aangegeven samen één huishouden te vormen, dat de huurders een gezamenlijke bankrekening hebben, dat zij samen een huishoudpot hebben, samen koken en eten. Deze huurders wilden zich voor langere tijd in Nederland vestigen om te wonen en te werken. Tijdens eigen controles door eisers zijn geen aanwijzingen gevonden dat zij niet één huishouden zouden zijn.
6.1
Het college stelt zich op het standpunt dat de woning ten tijde van de controle op 28 april 2022 gebruikt werd door meer dan één huishouden. Het college neemt daarbij aan dat sprake is van één huishouden, indien één of meer personen in vast verband samenleven en er sprake is van continuïteit in de samenstelling ervan en van onderlinge verbondenheid. Ter zitting heeft het college aangegeven dat met name het ontbreken van de continuïteit in de samenstelling volgens hem maakt dat in dit geval niet gesproken kan worden van één huishouden.
6.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat het besluit van
29 oktober 2020 onherroepelijk is en dat de inhoud van deze last als vaststaand uitgangspunt moet worden genomen. De last van dit besluit houdt in dat eisers na 1 juli 2021 [9] het gebruik van het hoofdgebouw op het perceel [adres] 39 te [plaatsnaam] ten behoeve van kamerverhuur dienen te staken en gestaakt dienen te houden [10] . Bewoning is toegestaan door maximaal één huishouden.
Voor een samenlevingsverband dat met een huishouden gelijk kan worden gesteld is een zekere mate van continuïteit en verbondenheid vereist. Die continuïteit kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de samenlevingsvorm bestond vóór en naar verwachting ook zal stand houden na bewoning van deze woning. [11]
Van de controle op 28 april 2022 is een proces-verbaal van bevindingen opgesteld. Deze rapportage is opgemaakt en ondertekend op 2 mei 2022. Uit de rapportage blijkt dat er ten tijde van de controle 4 personen in de woning woonden en dat ter plaatse met 3 van hen gesproken is. De vierde persoon was op het moment van de controle niet aanwezig. De vijfde slaapkamer in de woning stond op het moment van de controle leeg.
De rechtbank overweegt dat deze vier personen zich op dezelfde dag – namelijk 7 december 2021 – bij de gemeente hebben ingeschreven. Dit blijkt ook uit een print-screen van de Basisregistratie personen van het adres [adres] 39 te [plaatsnaam] in een rapport van bevindingen. [12] Uit deze print-screen blijkt ook dat één van de personen uit België komt en de overige drie uit Tsjechië (Kladno en twee keer Praag). Ter zitting heeft het college aangegeven dat zij allen van verschillende adressen naar [plaatsnaam] zijn gekomen.
Tijdens de controle van 28 april 2022 gaven de aanwezige personen aan dat zij hun huurcontract niet wilden verlengen en allen al een nieuwe verblijfplaats hadden gevonden. Ter zitting heeft het college bevestigd dat deze personen naar verschillende adressen zijn vertrokken. Dit blijkt ook uit de door eisers overgelegde brief van 1 juli 2022 waarin staat: “we cancelled our rentral contract [….] because of economics reasons causing us tot devide as a household unfortunately”. Bij deze groep personen blijkt gelet op het voorgaande geen sprake te zijn van continuïteit in samenstelling voorafgaand of na bewoning van de woning.
Hierbij betrekt de rechtbank ook de huurovereenkomst van 23 juli 2021 die door eisers is overgelegd. De algemene voorwaarden die onderdeel uitmaken van deze overeenkomst lijken niet aan te sluiten bij de situatie van een huishouden. In dit verband wijst de rechtbank in het bijzonder op de artikelen 9 en 11 van deze algemene voorwaarden. [13]
Aan een invorderingsbeschikking dient een deugdelijke en controleerbare vaststelling van relevante feiten en omstandigheden ten grondslag te liggen. [14] In dit geval is de rechtbank van oordeel dat het college daarin nipt is geslaagd. Zij wil het college meegeven in de toekomst in dit soort gevallen meer informatie bij de huurders te verzamelen, zodat niet alleen een duidelijker beeld van de overtreding ontstaat maar dat ook richting de overtreder – in dit geval eisers – een duidelijker beeld ontstaat waar het gebrek aan continuïteit in zit. Naast een beschrijving van wat in de woning is waargenomen zouden verklaringen van de huurder(s) en informatie over de adressen van herkomst kunnen worden toegevoegd.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op 28 april 2022 de woning aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] niet door één huishouden werd bewoond. Er is daardoor sprake van een overtreding van de voorschriften van het bestemmingsplan en het college heeft tot invordering van de op 29 oktober 2020 opgelegde dwangsom kunnen overgaan. Eisers hebben hun woning verhuurd aan een samenlevingsverband dat niet als één huishouden kan worden aangemerkt en zijn daarmee als overtreder aan te merken.
7. Het beroep van eisers gericht tegen de invorderingsbeschikking – bekend onder zaaknummer 22/5447 – is ongegrond.
Beroep 22/5445 (bestreden besluiten I en III én het verzoek om schadevergoeding)
8. De rechtbank overweegt dat nu de invorderingsbeschikking stand houdt, de last onder dwangsom van 29 oktober 2020 is uitgewerkt. Dit maakt dat het college bevoegd was om een nieuwe last onder dwangsom op te leggen. [15]
Is de hoogte van de opgelegde dwangsom redelijk en conform het gemeentelijk beleid?
9. Eisers voeren aan dat de hoogte van de nieuw opgelegde dwangsom onredelijk is en in strijd met het gemeentelijk beleid.
9.1
Het college stelt zich op het standpunt dat er ten tijde van de vorige last onder dwangsom [16] nog geen gemeentelijk beleid was vastgesteld. Op 24 november 2020 is de handhavingsmatrix [17] in werking getreden. Hierin is bepaald dat een dwangsom van € 2.500,- per illegale kamer wordt opgelegd en dat bij recidive de dwangsom wordt verhoogd met 100%. In deze woning zijn er vier illegale kamers en is sprake van recidive. Dat leidt tot een dwangsom van € 20.000,-.
9.2
Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank stelt vast dat bij besluit van 29 oktober 2020 een last onder dwangsom is opgelegd met een eenmalige dwangsom van € 7.500,-. Op dat moment was de handhavingsmatrix nog niet vastgesteld. In de matrix is ten aanzien van gebruik voor kamerverhuur in strijd met het bestemmingsplan opgenomen dat als na afloop van de begunstigingstermijn niet aan de opgelegde last is voldaan, dan opnieuw een last wordt opgelegd waarbij de dwangsom met 100% wordt verhoogd. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit een verhoging van de eerdere dwangsom van € 7.500,- met 100%. Dat komt neer op een dwangsom van € 15.000,-.
10. Uit het voorgaande volgt dat het college aan eisers een te hoge dwangsom heeft opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de hoogte van de dwangsom. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat eisers een dwangsom van € 15.000,- verbeuren als door hen de last opgelegd bij besluit van 13 juni 2022 wordt overtreden.
Werd op 25 november 2022 de woning aan de [adres] 39 door één huishouden bewoond?
11. Eisers voeren aan dat de woning aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] ten tijde van de controle op 25 november 2022 bewoond werd door één huishouden. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt niet dat er sprake is van kamerverhuur. Eisers wijzen daarbij op de uitspraak van de voorzieningenrechter [18] en het feit dat de bewoners samen leven, eten en dingen doen. Feitelijk wordt geleefd als een huishouden.
11.1
Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van bewoning van het pand door één huishouden. Volgens het huurcontract wordt de woning per 1 juli 2022 verhuurd aan vier mannen, één geboren in [geboorte jaar 1] , drie in [geboorte jaar 2] . Gelet op de leeftijd, de samenstelling en het feit dat deze personen niet eerder op hetzelfde adres woonden, is er geen sprake van een samenlevingsverband dat met een huishouden gelijk gesteld kan worden. Daarnaast hebben de bewoners verklaard dat zij te zijner tijd met een huidige of eventueel toekomstige partners elders zullen gaan samenwonen. Het is niet het uitgangspunt dat de huidige bewoners voor onbepaalde tijd zullen blijven samenwonen en de samenlevingsvorm zal standhouden na bewoning van de woning. Naast gemeenschappelijk gebruik van de koelkast en de kasten in de keuken, hebben alle bewoners ook eigen planken en kasten. Het feit dat gebruik wordt gemaakt van een huishoudpot, maakt niet dat er sprake is van één huishouden.
11.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat de last van 13 juni 2022 inhoudt dat eisers zes weken na het verzenden van het besluit het gebruik van het hoofdgebouw op het perceel [adres] 39 te [plaatsnaam] ten behoeve van kamerverhuur dienen te staken en gestaakt dienen te houden. Bewoning is toegestaan door maximaal één huishouden.
Van de controle op 25 november 2022 is een proces-verbaal van bevindingen opgesteld. Deze rapportage is opgemaakt en ondertekend op 29 november 2022. Uit de rapportage blijkt dat er ten tijde van de controle in de woning vier personen woonden. Zowel in de koelkast als in de keukenkastjes waren planken voor gezamenlijk gebruik maar ook had iedere bewoner een eigen plank. Ook verklaarden de bewoners dat zij ooit, apart van elkaar willen gaan samenwonen met (toekomstige) partners.
Uit een door eisers overgelegd screen-shot van een app-bericht met de gemeente blijkt dat de huurders als vrienden met elkaar in de woning aan de [adres] willen gaan samenwonen. Ook in het geval van deze huurders blijkt er geen continuïteit in de samenstelling. Zij woonden niet samen voorafgaand aan het betrekken van de woning en hebben verklaard ook niet de intentie te hebben om tot in de lengte van dagen te blijven samenwonen.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat op 25 november 2022 de woning aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] niet door één huishouden werd bewoond. Er is daardoor sprake van een overtreding van de voorschriften van het bestemmingsplan en het college heeft tot invordering van de op 13 juni 2022 opgelegde dwangsom kunnen overgaan. Eisers hebben hun woning verhuurd aan een samenlevingsverband dat niet als één huishouden kan worden aangemerkt en zijn daarmee als overtreder aan te merken.
Is er sprake van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel?
12. Eisers hebben een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Zij hebben gewezen op het feit dat de huurders voorafgaand aan het betrekken van de woning aan de gemeente de vraag heeft gesteld aan welke hard controleerbare eisen ze moeten voldoen om als huishouden in het pand te kunnen gaan wonen. De gemeente heeft vervolgens nagelaten harde eisen kenbaar te maken en ook niet afwijzend gereageerd. Hierop hebben de huurders de woning als één huishouden betrokken.
12.1
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de vraagstelling van de huurders aan de gemeente niet dermate concreet is, dat hieruit kan worden opgemaakt dat wordt gevraagd naar een uiteenzetting of de gewenste woonvorm op deze locatie planologisch gezien is toegestaan. Bovendien is het bericht te kort, te algemeen en te informeel om aangemerkt te kunnen worden als een welbewuste standpuntbepaling door het bevoegd gezag.
12.2
Deze beroepsgrond slaag niet. Eén van de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is dat er sprake moet zijn van een toezegging. Nog los van het feit dat eisers niet hebben toegelicht wie toestemming zou hebben gegeven en waarop de toestemming exact zou zien, geldt dat het college ter zitting heeft betwist dat er enige toezegging aan eisers of de huidige huurders is gedaan over bewoning van de woning door de huidige vier bewoners. Het is in dat geval aan eisers om aannemelijk te maken dat sprake is geweest van uitlatingen en/of gedragingen van ambtenaren die bij eisers redelijkerwijs de indruk hebben gewekt van een welbewuste standpuntbepaling van het college over de manier waarop in hun geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. Eisers zijn daar niet in geslaagd.
Voor wat betreft de toezeggingen die door een toezichthouder tijdens de controle van
18 november 2022 zijn gedaan, geldt het volgende. Het is onduidelijk en in ieder geval niet verifieerbaar wat deze toezichthouder heeft gezegd. Dat maakt dat ook hier geen sprake kan zijn van een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
13. Het beroep gericht tegen de invordering van de dwangsom die voorkomt uit de op 13 juni 2022 opgelegde last, is ongegrond. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat op 25 november 2022 de woning aan de [adres] 39 te [plaatsnaam] niet door één huishouden werd bewoond. Er was daarom sprake van een overtreding van de voorschriften van het bestemmingsplan en het college heeft tot invordering van de dwangsom kunnen overgaan. De rechtbank wijst voor de hoogte van de verbeurde dwangsom (€ 15.000,-) op wat overwogen is onder rechtsoverweging 10.
Is er sprake van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit?
14. Eisers hebben gesteld dat zij door de besluitvorming van het college over de bewoning van hun pand [adres] 39 te [plaatsnaam] schade hebben geleden. Zij hebben ter zitting het schadebedrag teruggebracht naar € 25.000,- [19] .
14.1
Het college heeft ter zitting gereageerd en aangegeven dat geen sprake is van onrechtmatige besluiten en dat alleen daarom al het verzoek om schadevergoeding afgewezen dient te worden.
14.2
Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Om een bestuursorgaan – in dit geval het college – te veroordelen tot vergoeding van schade die een belanghebbende [20] lijdt of zal lijden is nodig dat sprake is van een onrechtmatig besluit.
In het geval van het beroep met zaaknummer 22/5447 GEMWT is geen sprake van een onrechtmatig besluit. In het geval van het beroep met zaaknummer 22/5445 GEMWT is het beroep gegrond voor wat betreft de hoogte van de dwangsom. Eisers hebben niet gesteld en er is niet gebleken dat zij door het feit dat een te hoge dwangsom is opgelegd, schade hebben geleden. Dat maakt dat de rechtbank ook hier geen aanleiding ziet voor een schadevergoeding.
Zijn er proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen?
15. Eisers hebben een proceskostenformulier ingediend. Zij hebben verzocht om vergoeding van kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, reis- en verblijfskosten, verletkosten en andere kosten [21] .
15.1
De rechtbank overweegt dat in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is uitgewerkt welke proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen.
Het door eisers gevraagde bedrag voor kosten van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand ziet op kosten gemaakt voor het door een advocaat opstellen van een advies over het begrip huishouden. Dit is geen proceshandeling die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komt.
Voor de reis- en verblijfskosten van eisers stelt de rechtbank vast dat eiser [naam eiser 1] op loop- danwel fietsafstand van de rechtbank woont. Ook deze kosten worden afgewezen.
Eisers hebben vervolgens verzocht om vergoeding van € 1.000,- aan verletkosten. Deze kosten zijn opgebouwd uit € 50,- voor het bijwonen van de zitting door eiser [naam eiser 1] en € 950,- voor diverse bezoeken aan het juridisch loket en het schrijven van brieven. De rechtbank zal het college veroordelen tot het betalen van € 50,- aan verletkosten voor het bijwonen van de zitting. De overige gevraagde verletkosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. Bij verletkosten gaat het om gemiste inkomsten door het persoonlijk bijwonen van een zitting. Kosten voor de voorbereiding van een zaak vallen hier niet onder.
Tot slot resteren de andere kosten. Griffiekosten zijn geen proceskosten. Nu het beroep met zaaknummer 22/5445 GEMWT gegrond is, dient het college vanwege de gegrondheid van het beroep deze te vergoeden. De overige door eiser gevraagde kosten vallen niet onder proceskosten die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
zaak 22/5445 GEMWT
  • verklaart het beroep met zaaknummer 22/5445 GEMWT gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit I (last onder dwangsom) voor wat betreft de hoogte van de dwangsom en bepaalt dat de hoogte van de dwangsom € 15.000,- bedraagt;
  • vernietigt het bestreden besluit III (invorderingsbeschikking) voor wat betreft de hoogte van het in te vorderen bedrag en bepaalt dat een bedrag van € 15.000,- wordt ingevorderd;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eisers te vergoeden;
  • draagt het college op een bedrag van € 50,- aan proceskosten aan eisers te vergoeden;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
zaak 22/5447 GEMWT
- verklaart het beroep met zaaknummer 22/5447 GEMWT ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1, eerste lid luidt dat in deze wet onder overtreding wordt verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:1, tweede lid bepaalt dat onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.
Artikel 5:6 bepaalt dat het bestuursorgaan geen herstelsanctie oplegt zolang een andere wegens dezelfde overtreding opgelegde herstelsanctie van kracht is.
Artikel 5:31d bepaalt dat onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie inhoudende:
een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32b, eerste lid bepaalt dat het bestuursorgaan de dwangsom vaststelt hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.
Artikel 5:32b, derde lid bepaalt dat de bedragen in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom staan.
Artikel 5:39, eerste lid bepaalt dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom mede betrekking heeft op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
Artikel 8:88, eerste lid, onder a bepaalt dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Artikel 8:75, eerste lid – voor zover hier van belang – bepaalt dat de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de bestuursrechter redelijkerwijs heeft moeten maken. […] Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
Artikel 8:89 luidt:
Indien de schade wordt veroorzaakt door een besluit waarover de Centrale Raad van Beroep of de Hoge Raad in enige of hoogste instantie oordeelt, is de bestuursrechter bij uitsluiting bevoegd.
In de overige gevallen is de bestuursrechter bevoegd voor zover de gevraagde vergoeding ten hoogste €25.000 bedraagt […]
[…]
Besluit proceskosten bestuursrecht
Artikel 1 – voor zover hier van belang – bepaalt dat een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 uitsluitend betrekking kan hebben op:
kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
kosten van een getuige of deskundige die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
kosten van een tolk […],
reis- en verblijfskosten van een partij of een belanghebbende,
verletkosten van een partij of een belanghebbende,
kosten van uittreksels […]
kosten van het als gemachtigde optreden van een arts […]
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan]
Het perceel [adres] 39 ligt binnen het plangebied van het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Op het perceel rust de bestemming “Woondoeleinden” (W).
In artikel 1 onder 45 van de voorschriften is woning als volgt gedefinieerd: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
In artikel 3.1 van de voorschriften is – voor zover hier relevant – opgenomen dat de op de plankaart voor woondoeleinden aangewezen gronden bestemd zijn voor: (a) woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-gebonden beroep of aan-huis-verbonden ambachtelijke activiteit.
In artikel 18.3, onder a, van de voorschriften is opgenomen dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de hieraan toegekende bestemming.

Voetnoten

1.Het gaat hier om de op 25 februari 2020 opgelegde last onder dwangsom.
2.Gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Deze last houdt in dat binnen zes weken na verzending van het besluit het gebruik van het hoofdgebouw op het perceel [adres] 39 te [plaatsnaam] in overeenstemming dient te worden gebracht met de bepalingen van het bestemmingsplan. Dit betekent dat het gebruik ten behoeve van kamerverhuur dient te wordt gestaakt en gestaakt dient te blijven. Bewoning is toegestaan door maximaal één huishouden.
5.Beroep met zaaknummer 22/5447 GEMWT.
6.Beroep met zaaknummer 22/5445 GEMWT.
7.Nevenbeschikking in het beroep met zaaknummer 22/5445 GEMWT.
8.Verzoek meegenomen in het beroep met zaaknummer 22/5445 GEMWT.
9.Tijdens de hoorzitting op 23 maart 2021 heeft het college de begunstigingstermijn van deze last verlengd tot 6 weken na de beslissing op bezwaar. Bij besluit van 20 mei 2021 heeft het college de bezwaren van eisers tegen deze last ongegrond verklaard. Dit betekent dat de begunstigingstermijn op 1 juli 2021 is verstreken.
10.Het perceel [adres] 39 te [plaatsnaam] ligt binnen het bestemmingsplan “ [naam bestemmingsplan] ”. Op het perceel rust de bestemming “Wonen”. Het gebruiken van een woning ten behoeve van kamerverhuur binnen deze bestemming is volgens het bestemmingsplan niet toegestaan.
11.Zie bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:2166 en ECLI:NL:RVS:2017:967. Het samenwonen van studenten of seizoenarbeiders kenmerkt zich door een tevoren vaststaande tijdelijkheid van de samenwoning. In een dergelijke situatie kan niet van één huishouding worden gesproken.
12.In het proces-verbaal van bevindingen dat ziet op de controles van 14 oktober 2021 en 22 december 2021 is deze print-screen opgenomen.
13.Artikel 9 van de algemene voorwaarden luidt: “Het intern wisselen van woonruimten binnen het complex of pand waarvan het verhuurde deel uitmaakt, is toegestaan. Het is niet toegestaan de verplichte ruimtes behorende bij een woning te weten een huiskamer, badkamer, keuken te wijzigen in bestemming.” In artikel 11 wordt gesproken over sleutels van kamerdeuren.
15.Op grond van artikel 5:6 van de Awb.
16.Hiermee wordt het besluit van 29 oktober 2020 bedoeld.
17.Het college bedoelt het Besluit van het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente [plaatsnaam] houdende regels omtrent de Handhavingsmatrix [plaatsnaam] 2020.
19.Uit artikel 8:89 van de Awb volgt dat de rechtbank bevoegd is om kennis te nemen van schadeverzoeken tot een bedrag van € 25.000,-.
20.In dit geval worden eisers met belanghebbende bedoeld.
21.Deze andere kosten zijn: het griffierecht, kosten voor vervanging van een slot en kosten die zij hebben moeten betalen als gevolg van het inschakelen van een gerechtsdeurwaarder door het college.