21.1.De woning [locatie 2] is in gebruik als onzelfstandige woonruimte. Voor dat gebruik is nooit een vergunning verleend. Niet in geschil is dat [appellanten] geen aanvraag hebben gedaan voor een vergunning waarmee de situatie kon worden gelegaliseerd. Het college was derhalve bevoegd om handhavend op te treden.
Bij het besluit van 29 maart 2018 is een begunstigingstermijn van ongeveer vier maanden gegeven. Hoewel het eerste dwangsombesluit zal worden herroepen, geeft het tweede dwangsombesluit in samenhang bezien met het eerste dwangsombesluit een begunstigingstermijn van ruim tien maanden. Een termijn van tien maanden acht de Afdeling niet te kort voor het treffen van de vereiste maatregelen om verbeurte van dwangsommen te voorkomen. In verband met de herroeping van het eerste dwangsombesluit, kan de verhoging van de dwangsom van €7.500,00 naar €10.000,00 daarbij echter niet in stand blijven. Het betoog van [appellanten] slaagt. Het besluit van 29 maart 2018 dient in zoverre te worden vernietigd. De Afdeling zal daarbij zelf in de zaak voorzien door de dwangsom vast te stellen op €7.500,00.
Nu het besluit van 29 maart 2018 zal worden vernietigd, komt gelet op artikel 5:38, eerste lid, van de Awb, aan het invorderingsbesluit van 23 januari 2019 de grondslag te ontvallen.
22. De hoger beroepen van [appellanten] zijn gegrond. De aangevallen uitspraken van 5 december 2018 en 11 juni 2019 dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen van [appellanten] gegrond verklaren. De besluiten op bezwaar dienen te worden vernietigd, met uitzondering van het besluit van 17 mei 2018 voor zover daarbij een boete is opgelegd voor het gebruik als onzelfstandige woonruimte van het adres [locatie 6]. De Afdeling zal zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten in zoverre te herroepen of te vernietigen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van deze besluiten, voor zover deze zijn vernietigd.
Dit betekent dat de boetes voor het omzetten van zelfstandige woonruimte niet in stand blijven, met uitzondering van de boete voor het adres [locatie 6]. Ook de boete voor het adres [locatie 3] wordt niet geheel herroepen, maar gematigd. De besluiten waarbij eerste lasten onder dwangsom zijn opgelegd, blijven om verschillende redenen niet in stand. Bij de besluiten die zien op herhaalde lasten onder dwangsom moeten alleen de dwangsomverhogingen worden teruggedraaid in verband met de vernietiging en herroeping van de eerste lasten onder dwangsom. Dit geldt niet voor de herhaalde lasten voor de adressen [locatie 7], [locatie 8] en [locatie 9]. Deze kunnen in hun geheel niet in stand blijven. In verband met de vernietiging en herroeping van de besluiten waarbij een last onder dwangsom is opgelegd, zijn de invorderingsbesluiten van rechtswege vervallen. Dit geldt ook voor de invorderingsbesluiten die zien op een last onder dwangsom waarvan het bedrag van de dwangsom op een ander bedrag wordt vastgesteld.
Voor het college betekent dit dat het college geen nieuwe inhoudelijke besluiten hoeft te nemen. Wel moet het college bezien welk gedeelte van de ingevorderde bedragen terecht is ingevorderd. Voor dat bedrag kan het college een nieuw invorderingsbesluit nemen.
23. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 5 december 2018 in zaken nr. 18/1737 en nog 15 nummers (zie uitspraak) en van 11 juni 2019 in zaken nr. 18/3844 en nog 6 nummers (zie uitspraak);
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Utrecht van:
a. 22 maart 2018, kenmerk 4950347/4825073 (lod 1 en boete [locatie 3]),
b. 22 maart 2018, kenmerk 4950327/4825092 (lod 1 en boete [locatie 4]),
c. 22 maart 2018, kenmerk 4950353/4825116 (lod 1 en boete [locatie 5]),
d. 17 mei 2018, kenmerk 5012423/5071158, voor zover daarbij de last onder dwangsom is gehandhaafd, (lod 1 en boete Mariastraat),
e. 31 mei 2018, kenmerk 4925814/5128730 (lod 1 Kanaalstraat),
f. 6 maart 2018, kenmerk b17.1382/5012495 (lod en boete [locatie 7]),
g. 6 maart 2018, kenmerk b17.1383/5012448 (lod 1 en boete [locatie 8]),
h. 20 maart 2018, kenmerk 4924778 (lod 1 [locatie 9]),
i. 20 maart 2018, kenmerk 4925082 (lod [locatie 10]),
j. 20 maart 2018, kenmerk 4925330 (lod [locatie 11]),
k. 20 maart 2018, kenmerk 4925354 (lod [locatie 1]),
l. 21 maart 2018, kenmerk 4925396 (lod [locatie 12]),
m. 21 maart 2018, kenmerk 492544 (lod [locatie 13]),
n. 12 april 2018, kenmerk 5012340 (lod 2 [locatie 3]),
o. 30 mei 2018, kenmerk 5012357 (lod 2 [locatie 4]),
p. 20 april 2018, kenmerk 5012373 (lod 2 [locatie 5]),
q. 17 mei 2018, kenmerk 4845936 (lod 3 [locatie 5]),
r. 31 augustus 2018, kenmerk 4952027/5511239 (lod 2 Mariastraat),
s. 31 augustus 2018, kenmerk 5281443 (lod 3 Mariastraat),
t. 30 juli 2018, kenmerk CHZ_VASTM-18-02034-CDZ_LOD-10254 (lod 2 [locatie 8]),
u. 31 juli 2018, kenmerk CHZ_VASTM-18-02032-CDZ_LOD-10256 (lod 2 [locatie 9]), en
v. 29 maart 2018, kenmerk CHZ_VASTM-18-02089-CDZ_LOD-6557 voor zover daarbij het bedrag van de dwangsom is vastgesteld op €10.000,00 (zegge: tienduizend euro), (lod 2 Kanaalstraat);
V. herroept de besluiten van:
aa. 4 oktober 2016, kenmerk CHZ_KLA-16-25563-CDZBBB-15625, voor zover daarbij de boete is gesteld op € 12.500,00 (zegge: twaalfduizendvijfhonderd euro), (lod 1 en boete Hst 75),
bb. 4 oktober 2016, kenmerk CHZ_KLA-16-25565-CDZBBB-15626 (lod 1 en boete [locatie 4]),
cc. 4 oktober 2016, kenmerk CHZ_KLA-16-25568-CDZVAKBB-13943 (lod 1 en boete [locatie 5]),
dd. 14 september 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-17-00055-CDZ_LOD-13108 (lod Kanaalstraat),
ee. 8 mei 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-17-00057-CDZBBB-7241, voor zover daarbij de last onder dwangsom is opgelegd, (lod 1 Mariastraat),
ff. 17 mei 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-15-01501-CDZBBB-5735 (lod en boete [locatie 7]),
gg. 17 mei 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-15-01502-CDZBBB-5748 (lod 1 en boete [locatie 8]),
hh. 14 september 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-15-01503-CDZ_LOD-13112 (lod 1 [locatie 9]),
ii. 14 september 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-15-01504-CDZ_LOD-13114 (lod [locatie 10]),
jj. 14 september 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-15-01505-CDZ_LOD-13111 (lod [locatie 11]),
kk. 14 september 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-15-01506-CDZ_LOD-13113 (lod [locatie 1]),
ll. 14 september 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-15-01509-CDZ_LOD-13110 (lod [locatie 12]),
mm. 14 september 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-15-01510-CDZ_LOD-12756 (lod [locatie 13]),
nn. 28 februari 2017, kenmerk CHZ_KLA-16-25563-CDZ_LOD-2907, voor zover daarbij het bedrag van de dwangsom is vastgesteld op €10.000,00 (zegge: tienduizend euro), (lod 2 [locatie 3]),
oo. 28 februari 2017, kenmerk CHZ_KLA-16-25565-CDZ_LOD-2906 (lod 2 [locatie 4]),
pp. 9 maart 2017, kenmerk CHZ_KLA-16-25569-CDZ_LOD-2994 (lod 2 [locatie 5]),
qq. 21 augustus 2017, kenmerk CHZ_KLA-16-25568-CDZ_LOD-15089 (lod 3 [locatie 5]),
rr. 27 september 2017, kenmerk CHZ_PCVCR-17-00057-CDZ_LOD-17537, voor zover daarbij het bedrag van de dwangsom is vastgesteld op €12.500,00 (zegge: twaalfduizendvijfhonderd euro), (lod 2 Mariastraat),
ss. 27 februari 2018, kenmerk CHZ_VASTM-18-02085-CDZ_LOD-4318, voor zover daarbij het bedrag van de dwangsom is vastgesteld op €15.000,00 (zegge: vijftienduizend euro), (lod 3 Mariastraat);
VI. bepaalt dat de bij besluit op bezwaar van 22 maart 2018 gehandhaafde boete voor het gebruik als onzelfstandige woonruimte van het pand [locatie 3] wordt gesteld op € 6.250,00 (zegge: zesduizendtweehonderdvijftig euro);
bepaalt het bedrag van de dwangsom die is vastgesteld bij besluit van 29 maart 2018 voor het gebruik als onzelfstandige woonruimte van het pand [locatie 2] wordt gesteld op €7.500,00 (zegge: zevenduizendvijfhonderd euro);
bepaalt het bedrag van de dwangsom die is vastgesteld bij besluit van 28 februari 2017 voor het gebruik als onzelfstandige woonruimte van het pand [locatie 3] wordt gesteld op €7.500,00 (zegge: zevenduizendvijfhonderd euro);
bepaalt het bedrag van de dwangsom die is vastgesteld bij besluit van 27 september 2017 voor het gebruik als onzelfstandige woonruimte van het pand [locatie 6] wordt gesteld op €10.000,00 (zegge: tienduizend euro);
bepaalt het bedrag van de dwangsom die is vastgesteld bij besluit van 27 februari 2018 voor het gebruik als onzelfstandige woonruimte van het pand [locatie 6] op € 12.500,00 (zegge: twaalfduizendvijfhonderd euro);
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de besluiten voor zover deze zijn vernietigd;
VIII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 8.137,50,00 (zegge: achtduizendhonderdzevenendertig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
IX. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van de beroepen en de hoger beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 7.612,50,00 (zegge: zevenduizendzeshonderdtwaalf euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
X. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Utrecht aan [appellant A] en [appellant B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 4428,00 (zegge: vierduizendvierhonderdachtentwintig euro) voor de behandeling van de beroepen en de hoger beroepen vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het college aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van drs. M.H. Kuggeleijn-Jansen, griffier.
w.g. Borman w.g. Kuggeleijn-Jansen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020