In deze zaak hebben verzoekers bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda, waarin hen werd gelast om de kamerverhuur in hun woning te staken. Het college had hen eerder al meerdere keren aangesproken op de overtreding van het bestemmingsplan, dat enkel huisvesting voor één huishouden toestaat. De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de begunstigingstermijn voor het staken van de kamerverhuur dreigde te verstrijken. Tijdens de zitting op 7 november 2022 zijn de verzoekers niet verschenen, maar was er wel een gemachtigde van het college aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat bij het treffen van een voorlopige voorziening een belangenafweging moet plaatsvinden. De rechter heeft vastgesteld dat er voldoende spoedeisend belang was bij de verzoekers, omdat de begunstigingstermijn binnenkort zou verstrijken. Echter, de voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de motivering van het college dat er sprake was van een overtreding onvoldoende was onderbouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de motivering van het bestreden besluit in bezwaar kan worden aangevuld en dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de verzoekers niet konden aantonen dat er sprake was van een toezegging van het college over de bewoning van de woning door de huidige huurders. De hoogte van de opgelegde dwangsom van € 40.000,- werd eveneens niet als reden voor een voorlopige voorziening gezien, omdat deze in bezwaar heroverwogen kan worden. De uitspraak werd gedaan door mr. drs. E.J. Govaers op 14 november 2022.