ECLI:NL:RBZWB:2023:3306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
BRE 21/1390 en 21/1391
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen accijns opgelegd aan belanghebbende wegens voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2023, in de zaken BRE 21/1390 en 21/1391, is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de naheffingsaanslagen accijns terecht zijn opgelegd aan de belanghebbende. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende op 17 januari 2018 een bestelbus bestuurde waarin 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten zijn aangetroffen. Dit betekent dat de belanghebbende de feitelijke beschikkingsmacht had over deze sigaretten, zoals bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de Accijns (WA). De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende op het evenredigheidsbeginsel verworpen, omdat de hoogte van de naheffingsaanslagen direct gerelateerd is aan de hoeveelheid sigaretten die de belanghebbende voorhanden heeft gehad. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de naheffingsaanslagen niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de wetgever voorwaarden heeft gesteld aan de vrijstelling of teruggaaf van accijns bij vernietiging van sigaretten onder ambtelijk toezicht. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft wel recht op een immateriële schadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank heeft de inspecteur en de Minister veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding en proceskosten aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/1390 en 21/1391

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. P.A. Caljé ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 18 februari 2021 en 25 februari 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2018 tot 1 februari 2018 een naheffingsaanslag accijns van € 181.855 opgelegd (naheffingsaanslag I). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag I heeft de inspecteur € 8.936 belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2018 tot 1 februari 2018 een naheffingsaanslag accijns van € 636.491 opgelegd (naheffingsaanslag II). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag II heeft de inspecteur € 31.275 belastingrente in rekening gebracht.
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de naheffingsaanslagen ongegrond verklaard.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verzonden aan de wederpartij.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, de gemachtigde en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2]

Feiten

2. Door de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) is onderzoek gedaan of belanghebbende accijnsgoederen voorhanden had die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns (WA) in de heffing betrokken zijn (het FIOD-onderzoek). Het dossier met de naam “GOUDVIS” bevat een overzichtsproces-verbaal (OPV). In het OPV staan onder meer verslagen van tapgesprekken, waarbij door de FIOD is vastgesteld dat telefoonnummer [telefoonnummer 1] in gebruik is bij belanghebbende [belanghebbende] en telefoonnummer [telefoonnummer 2] door [persoon 1] ( [persoon 1] ). Voor zover hier van belang, staat in het OPV het volgende:

2.2 Onderzoek FIOD Arnhem.
Door de Officier van Justitie is op 15 januari 2018 mondeling een bevel opnemen telecommunicatie (spoedtap) afgegeven voor het nummer van [belanghebbende] en is mondeling een bevel stelselmatige observatie afgegeven. Op maandag 15 januari 2018, omstreeks 21.26 uur, wordt er vanaf telefoonnummer [telefoonnummer 2] (hierna [persoon 1] ) gebeld naar [telefoonnummer 1] . [persoon 1] noemt de andere man [persoon 2] .
NN -1 zegt tegen een persoon die hij [persoon 2] noemt dat hij twee klanten heeft voor honderd. [persoon 2] maakt gebruik van het telefoonnummer dat wordt getapt, [telefoonnummer 2] . Uit het gesprek komt naar voren dat er afspraken worden gemaakt voor leveringen van illegale sigaretten.
Op 16 januari 2018 is aan de hand van afgeluisterde gesprekken opgemaakt dat er een levering zal gaan plaatsvinden. Tevens is daarbij de locatie bekend geworden te weten de Praxis aan de Brakman te Tilburg. Gelet op deze informatie is een observatieteam van de FIOD ingezet.
Door het observatieteam is waargenomen dat NN persoon en [persoon 2] naar Den Haag rijden. Daar wordt de bestelbus geparkeerd en even later door een onbekende derde persoon meegenomen. Deze rijdt naar een vestiging van Allsafe in Den Haag. Na enige tijd brengt hij de bus weer terug en gaat de eerste bestuurder van de bestelbus bij hem in de bus zitten. Na enige tijd gaan ze uit elkaar en de oorspronkelijke bestuurder vertrekt met de bestelbus. Waarschijnlijk is er op deze dag een partij illegale sigaretten afgeleverd.
Op 17 januari 2018 wordt door een observatieteam onder andere waargenomen dat een bestelbus met kenteken [kenteken 1] achteruit via een roldeur het bedrijfspand [plaats 2] binnengereden wordt en enige tijd later weer vertrekt en wordt geparkeerd naast een bestelbus met kenteken [kenteken 2] en de bestuurder verlaat de bus. Even later wordt gezien dat [belanghebbende] uit de [kenteken 2] stapt en in de [kenteken 1] gaat zitten en daarna wegrijdt.
Op woensdag 17 januari 2018, omstreeks 11.20 uur, is voornoemde bestelbus met kenteken [kenteken 1] door de politie aan de kant gezet op de Rijksweg A20. Aan de hand van zijn rijbewijs is vastgesteld dat de personalia van de bestuurder van de bestelbus als volgt zijn;
[belanghebbende] , geboren op [geboortedatum] 1962 te Goirle.
Door de politie is vastgesteld dat in de laadruimte van de bus dozen stonden met het opschrift "President Exlusive American Blend'.
Hierop is [belanghebbende] aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 5 jo 97 Wet op de Accijns.
Door de politie is later vastgesteld dat in de bus 100 dozen stonden met elk 50 sloffen sigaretten van het merk President welke niet voorzien waren van accijnszegels.
2.1.
In het OPV zijn verslagen opgenomen van tapgesprekken die plaats hebben gevonden in de periode van 6 januari 2018 tot en met 17 januari 2018. In die verslagen zijn onder meer de volgende verklaringen van belanghebbende vastgelegd:
Zaterdag 13 januari 2018 ( I = [persoon 1] en W = belanghebbende):
- W: Weet jij nog dat ik ooit aan jou heb gevragen van die President?
I: Ja.
W: Heb jij die?
I: Nee.
W: Ik kan er wel aan komen.
I: Wanneer gaat die komen?
W: Een maandag.
I: OH maandag, vandaag niet komen, toch?
W: Nee, nee, die komen weer binnen die krijg ik maandag.
I: Ok.
I: President goed als jij die hebt, hoeveel?
W: Jaaa eh de prijs daarom ook, ik heb maar een heel klein beetje maar dat is aan jou als je dat allemaal wil?
I: Hoeveel vragen President hij gaat komen of niet?
W: Ja, die zijn er al.
W: Ja, maar ik krijg pas maandag binnen.
I: Hoeveel vragen dat ... prijzen?
W: Ja, dat ligt er aan wat jij pakt zeg, eh eh ik moet eh als ik heel kort hou en daar kan echt geen dubbeltje af. Want anders ga jij toch weer zeggen naar beneden. Dus ik hou één prijs aan en die uh ik ga geen dubbeltje er af al pak je er 300 dat maakt niet uit. 15 en een half zijn ze. Daar kan niks af
I: OK blauwe of rooie?
W: UUH, er komt nou blauw binnen.
W: Ja, ik kan regelen voor jou, maar zeg het maar.
I: Ja maar hij gaat zeker komen?
W: 100%
I: Ja, als ze komen laat maar weten graag.
W: Ja, hoeveel?
I: Ja maar de prijzen, wat is dan de prijs?
I: (…) Als je voor mij brengen voor 15?
W: Ja, maar dat kan niet dat lukt voor mij niet, echt niet. Dan zit er voor mij niks aan. Dan pak ik 2 kwartjes, dat kan niet, dat kan niet.
I: OK, 15,50 brengen voor mij 50 dus, blauwe.
W: OK, is goed.”
Zondag 14 januari 2018 ( [persoon 1] = [persoon 1] en [belanghebbende] = belanghebbende)
- [belanghebbende] zegt dat hij ze morgen vroeg gaat halen en dan kom ik net na de middag naar jou
[persoon 1] vraagt wat gaat ie halen
[belanghebbende] zegt die blauwe
[persoon 1] zegt ja ja die originele he
[belanghebbende] zegt ja die jij kent he die president he. Die goeie. Die andere wil ik ook niet snap je. Nee maak je geen zorgen het is goed.
[persoon 1] zegt ok hoeveel heb jij dat die man
[belanghebbende] zegt nee veel meer, maar jij kan ik breng nou, maar als jij meer wil dan maar ik breng
[persoon 1] zegt ja maar ik wil niemand je brengt ik eh wil eh ik neem alles
[belanghebbende] zegt ja maar ja hoeveel kan jij pakken dan
[persoon 1] zegt ik kan alles nemen ik kan alles, maar als jij praten met hem en als niemand nemen kan alles nemen
[belanghebbende] zegt ja maar eh ik weet niet die andere man he ik weet niet aan wie hun nog meer leveren he. Ik kan als jij zegt van luister er komt totaal zoiets van 800 of 1000 stuks en als jij zegt van ik wil zoveel pakken maar dan moet ik het wel weten.
- [belanghebbende] zegt dat hij het net besproken heeft en zegt als [persoon 1] wil kan hij alles krijgen, maar dan moet jij wel snel handelen.
[persoon 1] zegt tuurlijk
[belanghebbende] zegt en dan mag jij alles hebben, maar hoe snel kan jij dat doen?
[persoon 1] zegt ja binnen zeg maar binnen 7 dagen alles klaar
[belanghebbende] zegt nou dat is goed. Dat is goed, maar dat is 100% he.
- [belanghebbende] zegt dat hij straks laat weten hoeveel [persoon 1] voor de eerste keer al kan krijgen
[belanghebbende] zegt dat er morgen zeker 50 staan, maar misschien veel meer dus dat laat hij dan weten
[persoon 1] zegt is goed en zegt dat hij niet wil dat anderen wat krijgen
[belanghebbende] zegt nee het is voor jou en zegt dat hij dat toegezegd heeft gekregen
[persoon 1] zegt elke dag 50, 60 of 100 geen probleem
  • [belanghebbende] vraagt hoeveel [persoon 1] morgen wil hebben. [persoon 1] zegt morgen 50, in de auto, hij geeft aan klanten, dan betalen en nog zo een keer doen.
  • [belanghebbende] zegt ja maar morgen 100 en de dag daarop. Hoe ga jij dat doen de dag daarop? Want als de dag daarop weer 100 is.
[persoon 1] zegt dat hij weer 2 klanten heeft, geen probleem.
- [belanghebbende] : Maar, als jij dinsdag 100 doet, woensdag 100 en donderdag 100, is pas 400 hè?
[persoon 1] : Ja, maar gaat niet stoppen, gaat elke dag.
[belanghebbende] , Nee maar jij zei, binnen 1 week alles weg. Snap je, dat zei je.
[persoon 1] : Ja, kijk, Binnen 1 week gaat de (onverstaanbaar) allemaal op.
[belanghebbende] : Nou, hij weet niet precies hoeveel het er zijn. Hij heeft gehoord 7 of 800 maar het kunnen, hij heeft nu gehoord misschien zijn het er iets meer. Dus hij moet even checken. Ze durven nog niet te zeggen precies hoeveel.
[persoon 1] Ik ga nemen alles en ik rijk samen met jou.
[belanghebbende] : ja nou ik vind dat prima. Ik vindt het prima.
[belanghebbende] ( [belanghebbende] ) stuurt een SMS
Inhoud SMS:
Morgen 100x
[persoon 1] ( [persoon 1] ) sms't terug
Jo
Maandag 15 januari 2018 (NN-1 = [persoon 1] en W = belanghebbende):
- NN-1 :3 50 onderhand ( [persoon 2] ). Ja ze komen morgen misschien hier. Ik heb twee klanten honderd, honderd.
W: Ja.
NN-1 :En ook voor mij 150. leh .... daarom misschien... misschien meer dan dat. Maar dan....
W: Ja, ja, maar dat wordt de dag daarop. Morgen niet, morgen...morgen ..gewoon 200 en
dan die dag daarop weer, snap je?
NN-1 :Maar kan het niet ietsjes meer? Daarom, het is niet genoeg voor mij, die honderd...misschien.
W: Ja ... dat weet ik niet, dan moeten we nog een keer extra rijden, maar...
NN-1 :Ja, graag...ja, graag.
W: Het is ook maar net wat hun mee kunnen nemen, he. snapje, dan sta je ....eh... ergens..
- W: Ja, maar jij kan elke dag he, bij wijze van spreken. Elke dag ?
NN-1 :Elke dag, elke dag.
W: Elke dag twee ongeveer?
NN-1 :Ja zo iets.
W :Ja Is goed.
- NN-2: Ja [persoon 2] , kijk het is zeker 300, dat is zeker. Dat nou zeker 300 is morgen.
W: Ja maar dat lukt niet, dat kan niet. Je kunt niet zoveel halen, daarom.
NN-2: Waarom?
W: Ja er zijn nog meer, andere bezigheden, daarom ook. Dus dat gaat niet lukken. Maar dat
maakt niet uit, morgen 200 en de dag daarop weer.
Dinsdag 16 januari 2018 (NN-1 = [persoon 1] en W = belanghebbende):
- W: Hoe laat ben je ongeveer hier?
NN1 :Ja, chauffeur... na een half uurtje ben bij jou... chauffeur.
- W: Ja laat maar wel komen.
NN1: Ja, hij komt... komt... bij jou
W: Ja is beter dan, is goed.
NN1: Hij zit vijftien kilometer van jou, maar zit in een file dat is het probleem.
W: Ja, nee dat maakt niet uit. Ik wacht wel.
NN1: Heel goed, hartstikke bedankt. Geen probleem, dertig stuks kan je in auto geven, (onverstaanbaar).. voor hem graag.
W: Ja, dat zie ik straks wel.
NN1: Hoeveel kun je maken, hoe meer je kunt maken is beter graag. En voor jouw busje, in
het busje kan 120, totaal 150.
W: Ja, nee ik kijk wel.
NN1: Kijk maar, kijk maar, Oke.
- NN 1: Maar heb jij twee keer daar, oke...moet jij ...(onverstaanbaar) ...twee keer oke en een keer Amsterdam. Morgen drie keer.
W: Ja, ik doe mijn best, ik probeer het.
NN1: Ja... begrepen, maar als jij twee auto's brengt in een keer.. en daarna keer ietsje
meer ... dan, ik heb nog drie auto's nodig, eigenlijk apart [persoon 2]
W: Ja, ja.
NN1:... dus twee + drie auto's.
Woensdag 17 januari 2018 (NN-1 = [persoon 1] en W = belanghebbende):
- Inhoud SMS van [persoon 1] aan belanghebbende ( [belanghebbende] ):
Holaat kom jij
Inhoud SMS van belanghebbende ( [belanghebbende] ) aan [persoon 1] :
12 en 15 200st
- W: Ja, Ik ben aangehouden.
NN1: Jij bent ...op weg?
W: Ja.
2.2.
In het OPV is tevens een tapgesprek opgenomen van [persoon 1] (I) op donderdag 18 januari 2018 met een onbekend persoon (NN):
- NN: Wat voor spullen heb jij?
I: Ik had President, 350 stuks maar die zijn verkocht.
NN: Zijn ze verkocht?
I: Ja, ik had het niet door, ze zijn snel opgegaan. Ik heb ze 100, 100, 100, 50 verkocht.
NN: Echt waar?
I: Ja.
NN: Heb je niks meer?
I: Nee, ik bel je als ik ze krijg, hoeveel wil je hebben?
I: Ik weet het niet. Misschien krijg ik ze, weetje waarom? Er zijn spullen, ze waren ongeveer 500 stuks. ik heb 350 stuks genomen daarna is de eigenaar spoorloos geraakt, het lijkt dat hij opgepakt is.
NN: Echt waar?
I: Ja, de handel is geblokkeerd, maar je weet het niet.
2.3.
Belanghebbende is op 17 januari 2018 aangehouden door de politie als bestuurder van een bestelbus met daarin 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten. Het Openbaar Ministerie heeft deze sigaretten in beslag genomen en deze zijn vervolgens onder ambtelijk toezicht vernietigd.
2.4.
De inspecteur heeft naar aanleiding van het FIOD-onderzoek aan belanghebbende een naheffingsaanslag accijns opgelegd voor het voorhanden hebben van de onder 2.3 vermelde 1.000.000 stuks sigaretten (naheffingsaanslag I). Tevens heeft de inspecteur aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd voor het voorhanden hebben van nog eens 3.500.000 sigaretten (naheffingsaanslag II).
2.5.
Belanghebbende is op 10 augustus 2020 door de rechtbank Rotterdam veroordeeld voor het voorhanden hebben van 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten en vrijgesproken van het voorhanden hebben van 3.500.000 sigaretten in de periode van 13 tot en met 18 januari 2018. In het vonnis is het volgende opgenomen:
“Beoordeling
(…)
De verdachte is op 17 januari 2018 op de Rijksweg A20 in een bestelbus aangehouden. In de bestelbus is een hoeveelheid van 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten aangetroffen. Uit observatie blijkt dat de verdachte deze bestelbus eerder die dag heeft opgehaald van het parkeerterrein bij een vestiging van Intratuin, waar de bestelbus door anderen was neergezet. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat de in beslag genomen sigaretten door de verdachte geleverd zouden worden aan de medeverdachte [persoon 1] , die in nauw contact stond met de verdachte over deze levering en ook concrete afspraken met hem had gemaakt over de betaling ervan. Uit deze feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte op 17 januari 2018 tezamen en in vereniging een hoeveelheid van 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad. Hij had de toegang daartoe en hij wist blijkens de tapgesprekken dat het sigaretten betrof. Uit het feit dat de prijs waarover in de afgeluisterde gesprekken wordt gesproken ver beneden de reguliere prijs ligt van een slof sigaretten waarover de accijns is betaald, leidt de rechtbank af dat de verdachte ook wist dat deze sigaretten onveraccijnsd waren. Uit het onderzoek is gebleken dat de verdachte geen vergunning had om sigaretten op te slaan of voorhanden te hebben, al dan niet onder schorsing van accijns.
Ten aanzien van het ten laste gelegde voorhanden hebben van een hoeveelheid van 3.500.000 onveraccijnsde sigaretten komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring. Uit de tapgesprekken valt af te leiden dat de medeverdachte [persoon 1] op enig moment een hoeveelheid van 350 dozen sigaretten van de verdachte heeft gekocht en dat de verdachte deze sigaretten ook daadwerkelijk heeft geleverd. De ten laste gelegde periode, 13 januari 2018 tot en met 18 januari 2018, is echter dusdanig beperkt, dat de rechtbank niet kan vaststellen of deze hoeveelheid sigaretten binnen, dan wel omstreeks deze periode is geleverd, dan wel dat de verdachte deze sigaretten toen voorhanden heeft gehad. Gelet hierop zal de verdachte van dit onderdeel partieel worden vrijgesproken. Het verweer behoeft voor het overige geen bespreking.”
Tegen deze uitspraak is hoger beroep ingesteld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslagen op basis van de WA terecht zijn opgelegd. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, zal de rechtbank tevens beoordelen of de naheffingsaanslagen in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Verder beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
Zijn de naheffingsaanslagen op basis van de WA terecht opgelegd?
Wettelijk kader
4. In artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de WA is bepaald dat onder naam accijns belasting wordt geheven van tabaksproducten. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag tot verbruik van de in het eerste lid bedoelde goederen.
4.1.
In artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van de WA staat dat onder uitslag tot verbruik wordt verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven.
4.2.
In artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en derde lid van de WA staat dat bij toepassing van artikel 2, eerste lid, onderdeel b, accijns wordt geheven van de persoon die de accijnsgoederen voorhanden heeft.
4.3.
Artikel 7, tweede lid, onderdeel b, van de Richtlijn 2008/118/EG (Accijnsrichtlijn) bepaalt dat onder uitslag tot verbruik wordt verstaan het voorhanden hebben van een accijnsgoed buiten een accijnsschorsingsregeling wanneer over dat goed geen accijns is geheven overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het Unierecht en de nationale wetgeving.
4.4.
In artikel 17 van de Richtlijn 2011/64/EU (structuurrichtlijn Tabak) is bepaald dat van de accijns worden vrijgesteld of teruggaaf van de reeds voldane accijns kan worden verkregen voor tabaksfabrikaten die onder overheidstoezicht worden vernietigd. Bepaald is verder dat de lidstaten voor deze vrijstelling of teruggaaf bepalen aan welke voorwaarden of formaliteiten moet worden voldaan. Artikel 71, eerste lid, aanhef en onder b, van de WA bepaalt dat onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en beperkingen op verzoek teruggaaf van accijns wordt verleend voor accijnsgoederen die zijn vernietigd onder ambtelijk toezicht. Artikel 28, lid 1, Uitvoeringsbesluit accijns bepaalt dat
teruggaaf van accijns voor accijnsgoederen die zijn verloren gegaan wordt verleend indien de goederen tot een bedrijfsvoorraad behoren en de belanghebbende onverwijld nadat is geconstateerd dat de accijnsgoederen zijn verloren gegaan, daarvan melding doet bij de inspecteur. Artikel 29 van dat Besluit bepaalt dat artikel 8, lid 1, van overeenkomstige toepassing is op de teruggaaf voor onder ambtelijk toezicht vernietigde accijnsgoederen.
Standpunten van partijen
5. De inspecteur is van mening dat voor beide naheffingsaanslagen aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende de daarbij in aanmerking genomen aantallen onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad dan wel betrokken was bij het voorhanden hebben van die aantallen onveraccijnsde sigaretten. Voor wat betreft naheffingsaanslag II baseert hij dat op het FIOD-onderzoek en de tapgesprekken.
6. Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslagen ten onrechte zijn opgelegd omdat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende betrokken was bij het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Ten aanzien van de sigaretten die zijn betrokken in naheffingsaanslag I voert belanghebbende tevens aan dat geen sprake is van verbruik, omdat de sigaretten zijn vernietigd. De gemachtigde heeft ter zitting verder gesteld dat de sigaretten waarop naheffingsaanslag II betrekking heeft nimmer zijn aangetroffen zodat niet is vastgesteld dat het om onveraccijnsde sigaretten ging. Volgens de gemachtigde zijn andere redenen mogelijk de oorzaak van de lage prijs, bijvoorbeeld dat de betreffende 3.500.000 sigaretten gestolen waren aangezien de prijzen in het criminele circuit afwijken van de reguliere prijzen.
Beoordeling
7. De bewijslast om aannemelijk te maken dat belanghebbende onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad of betrokken was bij het voorhanden hebben daarvan ligt bij de inspecteur.
7.1.
Ten aanzien van naheffingsaanslag I overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat belanghebbende op 17 januari 2018 een bestelbus bestuurde waarin 1.000.000 onveraccijnsde sigaretten zijn aangetroffen. Dit brengt mee dat belanghebbende de feitelijke beschikkingsmacht had over die onveraccijnsde sigaretten als bedoeld in artikel 51, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet WA. De naheffingsaanslag is dus terecht opgelegd. Daaraan doet niet af dat de sigaretten onder ambtelijk toezicht zijn vernietigd. In de nationale wetgeving is weliswaar gebruik gemaakt van de mogelijkheid in de structuurrichtlijn Tabak om een vrijstelling c.q. teruggaaf te verlenen bij vernietiging van de sigaretten onder ambtelijk toezicht, maar daar heeft de wetgever voorwaarden aan gesteld. De mogelijkheid is beperkt tot de algehele vernietiging van onder een accijnsschorsingsregeling geplaatste accijnsgoederen (artikel 2, vijfde en zesde lid, WA) of teruggaaf van eerder betaalde accijns indien de goederen tot de bedrijfsvoorraad behoren en het voornemen tot vernietiging onverwijld wordt gemeld aan de inspecteur (artikel 71, eerste lid, aanhef en onderdeel b, WA en artikel 29 Uitvoeringsbesluit accijns). Aan geen van die bepalingen kan belanghebbende een recht op vermindering of vernietiging van de naheffingsaanslag ontlenen, reeds omdat niet aan de voorwaarden voor toepassing daarvan wordt voldaan: de sigaretten waren niet onder een schorsingsregeling geplaatst en belanghebbende heeft het voornemen tot vernietiging niet aan de inspecteur gemeld. Naheffingsaanslag I is dan ook terecht opgelegd.
7.2.
Ten aanzien van naheffingsaanslag II overweegt de rechtbank als volgt. Uit het OPV en de tapgesprekken leidt de rechtbank af dat belanghebbende gedurende de periode waarop de naheffingsaanslag II betrekking heeft meerdere telefoongesprekken heeft gevoerd waarin besproken is dat hij grote hoeveelheden sigaretten voor een bepaalde prijs kon leveren of had geleverd. Uit het telefoongesprek op 18 januari 2018 van de afnemer [persoon 1] leidt de rechtbank af dat [persoon 1] 350 dozen van het merk President van belanghebbende heeft afgenomen (zie 2.2). De rechtbank acht daarom aannemelijk dat belanghebbende in januari 2018 vóór zijn aanhouding op 17 januari 2018 die 3.500.000 sigaretten voorhanden heeft gehad. De rechtbank acht aannemelijk dat dat onveraccijnsde sigaretten waren, omdat de op 17 januari 2018 bij belanghebbende in de bus aangetroffen sigaretten ook onveraccijnsd waren. Belanghebbende heeft daar tegenover geen enkel bewijs geleverd voor zijn stelling dat het mogelijk gestolen veraccijnsde sigaretten waren. Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat ook naheffingsaanslag II terecht is opgelegd.
Zijn de naheffingsaanslagen in strijd met het evenredigheidsbeginsel?
8. Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslagen in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel. Ten aanzien van naheffingsaanslag I heeft belanghebbende in de kern gesteld dat – nu de sigaretten in beslag zijn genomen en zijn vernietigd – het doel van de Accijnsrichtlijn, namelijk het belasten van verbruik en tegengaan van verstoring van de interne markt, niet wordt gediend. Tevens heeft de gemachtigde gesteld dat de gevolgen van de naheffingsaanslagen zeer ingrijpend zijn voor belanghebbende. Belanghebbende zou bij invordering van de naheffingsaanslagen zijn baan en mogelijk zijn huis kunnen verliezen, aldus de gemachtigde.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat de bestrijding van fraude, belastingontwijking en misbruik één van de doelen is van het Unierecht. [1] De stelling dat heffing van accijns in dit geval in strijd zou zijn met doel en strekking van de Accijnsrichtlijn, vindt geen steun in het recht. [2]
8.2.
Ten aanzien van de stelling dat belanghebbende onevenredig hard wordt getroffen door de hoge naheffingsaanslagen, overweegt de rechtbank dat de hoogte van de naheffingsaanslagen direct gerelateerd is aan de hoeveelheid sigaretten die belanghebbende voorhanden heeft gehad en voortvloeit uit de wettelijke bepalingen in de WA. Het staat de rechter niet vrij de innerlijke waarde en de billijkheid van de wet te toetsen. [3] Evenmin is de rechter bevoegd om de onderhavige wettelijke bepalingen te toetsen aan ongeschreven rechtsbeginselen zoals het evenredigheidsbeginsel. Een juiste wetstoepassing kan in uitzonderingssituaties wel achterwege blijven onder bijzondere omstandigheden die niet zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever [4] , maar daarvan is hier geen sprake. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan belanghebbende dus niet baten.
Wat betekent dit voor de beschikkingen belastingrente?
9. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslagen volgt.
Heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
10. Belanghebbende maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn. De redelijke termijn voor behandeling van bezwaar en beroep bedraagt in beginsel twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift.
10.1.
Het bezwaarschrift is ontvangen op 13 juli 2020. De eerste uitspraak op bezwaar is gedaan op 18 februari 2021. De rechtbank doet uitspraak op 16 mei 2023. De redelijke termijn is overschreden met 11 maanden. Belanghebbende heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 1.000 voor beide met elkaar samenhangende zaken samen. Hiervan komt 2/11de deel voor de rekening van de inspecteur, zijnde (afgerond) € 182 en de rest, zijnde € 818 voor de rekening van de Minister.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. De toekenning van immateriële schade maakt dat niet anders. Wel bestaat om die reden recht op proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en vergoeding van griffierecht.
11.1.
De rechtbank ziet aanleiding de inspecteur en de Minister (samen) te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). Omdat de vergoeding alleen plaatsvindt in verband met de toekenning van een vergoeding van immateriële schade, is de wegingsfactor voor het gewicht van de zaak gesteld op 0,5 (licht). [5]
11.2.
Nu de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de inspecteur als aan de rechtbank is te wijten, zullen de inspecteur en de Minister ieder voor de helft worden veroordeeld in de proceskosten [6] . Ook dient om die reden het griffierecht van € 181 door ieder voor de helft te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 182;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 818;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 418,50;
- veroordeelt de Minister in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 418,50;
- gelast dat de inspecteur aan belanghebbende vergoedt de helft van het door hem betaalde griffierecht, zijnde € 90,50;
- gelast dat de Minister aan belanghebbende vergoedt de helft van het door hem betaalde griffierecht, zijnde € 90,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. D.A. Hage, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 16 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.HvJ EU 29 juni 2017, C-126/15, ECLI:EU:C:2017:504.
2.HR 11 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:29 en HR 11 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:35.
3.Artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb 1822, 10 en Stb 1829, 28).
4.HR 19 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, rov. 3.6.2.
5.Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638.
6.HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
7.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.