ECLI:NL:RBZWB:2023:2938

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 mei 2023
Publicatiedatum
1 mei 2023
Zaaknummer
BRE 20/5864 tot en met 20/5866
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van navorderingsaanslagen en toekenning van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 1 mei 2023, zijn de beroepen van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2009, 2011 en 2012 behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd, omdat de inspecteur niet tijdig heeft gehandeld. Belanghebbende heeft recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, die in dit geval meer dan twee jaar heeft geduurd. De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 2.000, waarvan € 417 voor rekening van de inspecteur en € 1.583 voor rekening van de Minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft ook de proceskostenvergoeding vastgesteld, die in totaal € 1.739,50 bedraagt voor belanghebbende, naast de reeds toegekende vergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/5864 tot en met 20/5866

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 16 maart 2020.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2009, 2011 en 2012 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur]. Gelijktijdig met de zaken van belanghebbende zijn ook zaken van de heer [partner] behandeld (hierna: de partner) (zaaknummers BRE 20/5856 tot en met 20/5863).
1.3.
Ter zitting is komen vast te staan dat de navorderingsaanslagen moeten worden vernietigd. De navorderingsaanslag voor het jaar 2009 was opgelegd in verband met een inkomen uit aanmerkelijk belang. Belanghebbende en de partner hebben ter zitting afgesproken dat die inkomsten geheel moeten worden toegerekend aan de partner. De inspecteur heeft daarmee ingestemd. De rechtbank zal aldus beslissen.

Beoordeling

2. Tussen partijen is na de zitting enkel nog in geschil of belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding vanwege een overschrijding van de redelijke termijn.
3. Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep. Van een overschrijding van de redelijke termijn is in het algemeen sprake indien de behandeling van bezwaar en beroep meer dan twee jaar (24 maanden) heeft geduurd. De inspecteur heeft het bezwaarschrift ontvangen op 2 mei 2019 en op 16 maart 2020 uitspraak gedaan. De rechtbank doet uitspraak op 1 mei 2023. In dit geval is sprake van een overschrijding met (naar boven afgerond) 24 maanden. Belanghebbende stelt daarbij dat ondanks de gevoegde behandeling recht bestaat op een immateriële schadevergoeding voor belanghebbende en zijn partner afzonderlijk.
3.1.
Voorop staat dat iedere belanghebbende een zelfstandig recht op schadevergoeding heeft. [1] In een geval als het onderhavige, waarin meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient in dit verband te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp. [2] Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat in de zaken met betrekking tot de (navorderings)aanslagen 2009, 2011 en 2012 van belanghebbende (nagenoeg) dezelfde geschilpunten ter discussie staan. Het gaat in alle jaren om toedeling aan belanghebbende van door de partner genoten inkomsten. De motivering van het beroep is in de hiervoor genoemde zaken nagenoeg identiek, dan wel vergelijkbaar. Tenslotte zijn de hiervoor genoemde zaken gezamenlijk behandeld op de zitting van 9 februari 2023. Gelet hierop bestaat voor alle fasen van de procedure samenhang. Dit heeft tot gevolg dat ter vaststelling van het bedrag van de immateriële schadevergoeding voor de zaken met betrekking tot de (navorderings)aanslagen 2009, 2011 en 2012 eenmaal het tarief van € 500 per half jaar wordt gehanteerd.
3.3.
Belanghebbende heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.000. Omdat de bezwaarfase afgerond 11 maanden heeft geduurd en daarmee 5 maanden te lang, komt 5/24 deel (afgerond € 417) voor rekening van de inspecteur, en de rest (€ 1.583) voor rekening van de Minister. De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn gegrond. Dit betekent dat de navorderingsaanslagen en de heffingsrente- en belastingrentebeschikkingen worden vernietigd. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een immateriële schadevergoeding van € 2.000.
4.1.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. Belanghebbende heeft daarbij verzocht om een integrale proceskostenvergoeding.
4.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een integrale proceskostenvergoeding. De vergoeding is daarom met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de bezwaarfase geldt het volgende. Belanghebbende en de partner zijn bij hun verzoek om een proceskostenvergoeding uitgegaan van samenhang. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. Voor alle in geschil zijnde jaren geldt dat sprake is van één bezwaarschrift voor belanghebbende en haar partner dat is ingediend door de (toenmalige) gemachtigde. Daarnaast heeft de (toenmalige) gemachtigde voor belanghebbende en de partner op hetzelfde moment een hoorgesprek bijgewoond.
Ter zitting heeft de inspecteur ermee ingestemd om aan de zaken het gewicht ‘zwaar’ toe te kennen. De proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase voor belanghebbende en haar partner gezamenlijk wordt dan vastgesteld op € 1.332 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het hoorgesprek met een waarde per punt van € 296, een wegingsfactor van 1,5 en een factor wegens samenhangende zaken van 1,5). Omdat belanghebbende en de partner in de bezwaarfase al een vergoeding hebben gehad ter grootte van € 732, resteert nog een te vergoeden bedrag door de inspecteur van € 600.
4.3.
Met betrekking tot het schriftelijke deel van de beroepsfase geldt het volgende. Ook hier zijn belanghebbende en de partner bij hun verzoek om een proceskostenvergoeding uitgegaan van samenhang. De rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. Net als in de bezwaarfase geldt dat voor alle in geschil zijnde jaren sprake is van één beroepschrift voor belanghebbende en de partner dat is ingediend door de (toenmalige) gemachtigde. De proceskostenvergoeding voor de beroepsfase wordt vastgesteld op € 1.884 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 837, een wegingsfactor van 1,5 en een factor wegens samenhangende zaken van 1,5). Voor de bezwaarfase en beroepsfase tezamen bedraagt de proceskostenvergoeding aldus € 2.484 [3] voor belanghebbende en de partner gezamenlijk. De rechtbank ziet aanleiding om hiervan € 484 toe te kennen aan belanghebbende.
4.4.
Daarnaast heeft belanghebbende een zelfstandig recht op vergoeding van proceskosten omdat zij zich ter zitting heeft laten bijstaan door een gemachtigde. Die vergoeding bedraagt € 1.255,50 [4] . De totale proceskostenvergoeding voor belanghebbende komt daarmee op € 484 + € 1.255,50 = € 1.739,50, naast de reeds bij de uitspraak op bezwaar toegekende vergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar, behoudens de beslissing over de vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase;
- vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV 2009, 2011 en 2012;
- vernietigt de daarbij vastgestelde heffings- en belastingrentebeschikkingen
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 417;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade van € 1.583;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 48 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.739,50 proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A. Hage, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en mr. drs. M.H. van Schaik, leden, in aanwezigheid van mr. M.A.M. van Meer, griffier, op 1 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [5]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Hoge Raad 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:540.
3.€ 600 (bezwaarfase) + € 1.884 (beroepsfase).
4.1 punt voor het verschijnen ter zitting, uitgaande van wegingsfactor 1,5 in verband met een zwaar gewicht.
5.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.